De herfst verandert de boomkruinen aan de andere kant van de
straat in kleurige spektakels die mij niet helemaal onberoerd laten maar waar
ik toch met een zekere matheid van geniet: de natuur mag dan nog op zekere
tijdstippen fotogeniek worden, zij is per slot van rekening niet meer dan een
geheel van onpersoonlijke processen en alles wat wij erin zien is een vorm van –
weliswaar onschadelijke maar toch – sentimentaliteit. Ik beplak geen flessen
met kleurige bladeren. En de tijd dat ik herbaria aanlegde met tussen krantepapier
geperste en gedroogde bladeren van de witte abeel en de zwarte els is
onherroepelijk voorbij. Mijn buurvrouw denkt er anders over. Ik dacht tot nu
toe dat voor haar de herfst een kwelling is, maar het tegendeel blijkt waar.
Ik dacht dat voor haar de herfst een kwelling is want vanaf
het moment dat het eerste steeltje zijn tak loslaat en het blad neerwaarts
dwarrelt, staat mijn buurvrouw al met veger en blik klaar om het trottoir voor
haar deur, maar ook de parkeerstrook, het fietspad, het dubbelbaanse wegdek,
het fietspad en de parkeerstrook aan de overkant van de straat en zelfs de
aangestampte berm onder de eerste bomen van het park bladvrij te houden.
Neurotisch tot en met, dacht ik want zo’n kruin telt wel tienduizend bladeren
en die vallen één voor één in haar jachtdomein. Een jaarlijks weerkerende
periode van onvrijheid, dacht ik, die voor dit mens toch niet anders dan een
psychische tortuur kan vormen.
Dacht ik. Want vandaag zag ik haar, met tintelende ogen,
wederkeren van de overkant van de straat met drie of vier knalrode bladeren tussen
de vingers van haar niet de stoffer en het blik dragende hand.
‘Kijk eens hoe prachtig rood deze bladeren zijn,’ spreekt ze
me bezwerend toe. Ik kijk met gespeelde verwondering want stilstaan bij het jaarlijkse
kleurpotwonder van deze gekartelde stikstof- in zuurstofomzetters – want dat
zijn bladeren per slot van rekening – is voor mij op dit moment niet aan de
orde: ik heb boodschappen uit de auto te laden en per slot van rekening is dat
mens knetter. Maar dan verrast mevrouw mij met de mededeling: ‘Ze zijn dit jaar
roder dan andere jaren.’
Kijk, dát is het ogenblik waarop ik voor haar een vorm van
mededogen opvat.