Ik heb nu ongeveer de eerste helft van Tonio gelezen. Aanvankelijk was ik bij bladzijde honderd blijven
steken. Iets aan deze ‘requiemroman’ stond me tegen. A.F.Th. van der Heijden is
een buitengewone verteller, het tegendeel zul je me niet horen beweren. Maar
wat me in zijn andere boeken irriteerde en me ze ook niet verder deed lezen (ik
bedoel de volgende delen in de cyclus De
tandeloze tijd waarvan ik na een over vele weken uitgesmeerde lectuur de
eerste twee eindelijk uit had), overviel me ook in de aanhef van dit boek.
A.F.Th. schrijft te zeer volgens een procedé. Hij beheerst het tot in de
puntjes en ongemeen virtuoos – maar het resultaat ráákt je op de een of andere
manier niet. Je gaat een eind mee in
de setting en met de personages, maar op den duur begin je je te storen aan het
mechaniekje, dat bestaat uit het met een vaak loodzware betekenis beladen van pregnante
details, uit een oordeelkundige mix en dosering en timing, het zou meer tijd
vergen een en ander uit te spitten.
Wat mij aan Tonio vooral
stoorde was dat A.F.Th. in zijn ‘roman’ over zijn verongelukte zoon dezelfde procedés leek te gebruiken als
in zijn andere romans, die weliswaar niet van autobiografische elementen
gespeend zijn, verre van, maar die dan toch luchtiger
zijn dan een boek (‘roman’?) waarin de gevestigde auteur de al te
vroegtijdige dood van zijn enige kind probeert te verwerken. Hij draait
dezelfde riedel af als in zijn gratuitere werk, zo lijkt het me nu.
*
Ik ben nu tweehonderd bladzijden verder en ik begin er
anders over te denken. (Ik besef ook: op een werkelijke begrafenismaaltijd
worden er toch ook broodjes en koffie geserveerd? En wordt er vanaf zeker
ogenblik niet ook stevig gedronken? Zelfs de ergste gebeurtenissen worden
doorkruist door trivialiteit en in die zin is het misschien toch juist om
erover te schrijven zoals je over trivialere zaken schrijft.)Meerbepaald paragraaf 13 van hoofdstuk twee van het tweede boek vond ik heel overtuigend. A.F.Th. beschrijft daar de korte en ingetogen plechtigheid aan het open graf waarin de kist met het lichaam van Tonio wordt neergelaten. Het is een kortverhaal op zichzelf, waarin veel meer gebeurt dan enkel het relaas van de plechtigheid – die op zich natuurlijk een plaats hoort te hebben in dit boek. A.F.Th. vertelt over de kalmeerpil die hij heeft ingenomen, over de kraaien die als dansers zijn, over het verdriet van Tonio’s vrienden. We krijgen literaire verwijzingen naar het werk van Thomas Mann en Gerard Reve (op dezelfde begraafplaats ligt ook de man begraven die 51 jaar geleden, nog baby zijnde, als voorbeeld heeft gediend voor het kind dat in De Avonden door Frits van Egters een waardeloze aluminium beker krijgt toegestopt). Maar vooral de rol van de schoonmoeder aan het graf, wat ze daar zégt, is bijzonder aangrijpend. Mij sprongen de tranen in de ogen – en dat is iets wat mij bij het lezen van een tekst maar hoogst zelden overkomt.
Ik ben benieuwd wat de volgende driehonderd bladzijden met me zullen doen. Blijft deze constructie – want dat is het natuurlijk –, deze typische A.F.Th. van der Heijden-constructie me tot het einde raken en boeien? (Zoals zijn andere requiemroman, Asbestemming, over zijn vader, vermocht? – Waarbij ik mij de bedenking maak dat het schrijven van een ‘requiemroman’ over een zoon onmogelijker is dan wanneer het over een vader gaat, zeker een vader tegenover wie de schrijver al in grote mate afstand heeft genomen.) Ik ben benieuwd.