donderdag 1 november 2012

vrijheid in gevangenschap

De gebroeders Taviani brengen met Cesare deve morire (winnaar van de Gouden Beer in Berlijn 2012) behalve een ode aan het acteren ook een visie op de relatie tussen vrijheid en fictie.

Cesare deve morire is ten dele documentair en bevat daardoor een duizelingwekkende verdubbeling: de Taviani-gebroeders maken in een gevangenis een film over een toneelregisseur die in een gevangenis met gevangenen werkt. Een aantal van die gevangenen zijn trouwens échte gevangenen, geen kruimeldieven maar zware criminelen die een lange straf uitzitten. Ze repeteren en spelen een bewerking van Shakespeares Julius Caesar. De film begint in kleur met de laatste scène van de uitvoering en de staande ovatie van het publiek. Je weet dus al op voorhand hoe het afloopt. Dat stemt overeen met het standpunt van de acteurs (en van iedereen, à la limite): zij wéten hoe het afloopt maar moeten doen alsof ze het niet weten. De verfilming van de audities, repeties en alle voorbereidingen, die in de film op deze apotheose volgt, is in zwart-wit. Op het eind gaat de film weer in kleur over en belanden we opnieuw in: de uitvoering, de laatste scène, het enthousiaste applaus. De eindgeneriek is dan opnieuw in zwart-wit, waarna het zaallicht toont hoe mooi plucherood de zetels zijn waarin je vijf kwartier wég bent geweest.
Dat de tegenstelling tussen kleur en zwart-wit essentieel is voor deze film, daarover laat de affiche al geen twijfel bestaan. Die tegenstelling zegt iets over de verhouding tussen fictie en werkelijkheid, maar ook tussen vrijheid en gevangenschap. Voor de gevangene is de gevangenschap de werkelijkheid en de vrijheid een fictie. (Wij, die vrij zijn, of denken te zijn, zien het anders – maar we vergissen ons misschien.) Op een gegeven ogenblik zien we een van de gevangenen een Italiaanse vertaling van De Bello Gallico lezen. Achter hem een muurgrote poster met een luchtfoto van een mediterraan rotseiland. Je ‘ziet’ meteen het diepe azuurblauw van het water, maar dan besef je dat je de grijstinten mentaal hebt aangevuld want de sequentie is wel degelijk in zwart-wit. Verderop in de film tonen de Taviani’s de poster nog eens, maar dan in kleur.
De gedetineerde acteurs gaan al tijdens de audities zo sterk in hun spel op dat ze vergeten dat ze zich tussen versterkte gevangenismuren bevinden. De grens tussen fictie en werkelijkheid vervaagt ook wanneer de verhoudingen in het stuk van Shakespeare op een gegeven ogenblik blijken overeen te stemmen met spanningen in de realiteit van het dagelijkse gevangenisleven. De Taviani’s verkennen de grens tussen fictie en werkelijkheid ook door van het gevangenisgebouw en de architectuur van de buitenruimten een decor te maken dat geknipt lijkt voor de uitvoering van Shakespeares stuk – dit effect wordt verkregen door, onder meer, de aan Fritz Lang refererende dramatische cameravoering met bestudeerde perspectieven en symmetrieën en zeer functionele lichtcontrasten. Schrijnend is dan weer de tegenstelling tussen fictie en werkelijkheid wanneer na het stuk de acteurs opnieuw gevangenen worden en naar hun niet langer zwart-witte cel moeten terugkeren. Een van hen zegt dat door de kunst zijn cel pas echt een gevangenis is geworden. Je zou van een film die toont hoe ook zware criminelen in staat zijn tot fijngevoelige artistieke prestaties een andere boodschap verwachten, maar welbeschouwd is de opmerking op zijn plaats: de Taviani’s vergeten niet dat gevangenen hun straf horen uit te zitten; het feit dat zij een groot acteur kunnen zijn, ontslaat hen niet van de verplichting tegemoet te komen aan de eis van de maatschappij en van de slachtoffers dat zij boeten voor hun misdaden.
Maar je kunt de verhouding tussen fictie en werkelijkheid ook breder zien – en daar raakt de film wellicht aan de essentie van theater in het bijzonder en fictie in het algemeen: fictie (een theaterstuk, een verhaal, een film) bevrijdt uit de kluisters van het bestaan – of lijkt daaruit te bevrijden. De gevangenen schreeuwen vanuit hun cellen iets over de vrijheid die Brutus en Antonius op de binnenplaats bepleiten terwijl zij, de gevangenen, hun vuisten om de tralies voor hun raam knellen. In die gevangenen herkennen wij onzelf, zoals we ons op sleeptouw laten nemen door welbespraakte protagonisten op de scène, op het scherm of in een boek zonder dat wij daardoor aan onze eigen particuliere detenties kunnen ontsnappen.