502
Van de grote moerassen in het oosten komen wolken
aanrollen en ze bedekken het laatste restje maan. (27)
503
De zware wolken raken bijna het water van het
meer. (33)
504
Ook de vrouw op de klokkentoren – af en toe kijk ik
omhaag en zie haar daar, tussen de wolken; haar vlecht is losgeraakt en haar zilvergrijze
haar waaiert uit in alle richtingen – ook zij moet zich soms met twee handen
vasthouden aan de torenspits om niet te worden meegesleurd door de onzichtbare
storm. (77)
505
Uit de verte komen stille nachtgeluiden; / wolken
drijven zwaar en laag voorbij, / onttrekken ook de hemel aan mijn zicht. (127)
506
In de hemel drijven dunne rode wolken. (134)