Het was op de voorstelling van het door Rik Vanwalleghem
geschreven boek over de grootste wielerkampioen. Ik mocht zo’n boek in
ontvangst nemen en besloot dat een signatuur het kleinood wel een toegevoegde
waarde zou bezorgen. (Nu ik mij dit voorval herinner, realiseer ik mij dat ik daarvoor
Merckx slechts twee keer eerder in levende lijve had gezien: een eerste keer
met hoge snelheid aan mij voorbijsuizend tijdens een massaspurt in Maastricht, het
was een rit van de Ronde van Frankrijk van 1969 of misschien 1970, mijn
grootvader had mij daarheen meegenomen maar hij was zo onverstandig geweest om
tegen het dranghekken in een bolle bocht te gaan staan zodat de wielerheld niet
veel meer kon worden dan een gele streep; een tweede keer een jaar of twee
later, vlak voor de start van een kermiskoers in Assebroek, waar ik opgroeide –
de wielergod stond er te keuvelen met mijn eigenlijke
held, Roger De Vlaminck. Ik herinner mij door dit tafereel geschokt te zijn
want ik kon mij niet voorstellen dat zulke grote rivalen bereid waren om zo
informeel met elkaar om te gaan.)
Ik ging tijdens de na de toespraken van de uitgever en de
auteur gehouden receptie in het rijtje staan dat zich bij Eddy Merckx had
gevormd. Hij zat niet, zoals verwacht had kunnen worden, aan een tafeltje
achter een stapel van de over hem handelende boeken, maar stond gewoon rechtop
te praten. (Zoals hij ook destijds, in Assebroek, had stáán praten. Maar nu was
er geen fiets in de buurt. En ook geen Roger De Vlaminck.) Zijn glas (fruitsap,
denk ik) moest hij wel even opzij zetten om aan de vraag van de
handtekeningenjagers te kunnen voldoen. Toen het mijn beurt was, meende ik de
man te moeten aanspreken. ‘Eigenlijk,’ zo zei ik wat knullig, ‘was ik een fan
van Roger De Vlaminck. Maar ik heb natuurlijk een zeer grote bewondering voor
uw prestaties. Ik herinner mij dat ik u Milaan-San Remo zag winnen, het moet
een van mijn verste televisieherinneringen zijn. Het was een millimetersprint,
u klopte Jan Janssen. Dat moet in 1968 zijn geweest.’ Merckx, onwelbespraakt
zoals we hem van zijn talloze interviews met Fred De Bruyne kenden, sprak afgemeten,
misschien wel een beetje van zijn hum omdat ik zo onhandig was geweest hem aan
zijn rivaliteit met le gitan te
herinneren. ‘U bedoelt 1969.’ En hij plaatste de krabbel die nu nog altijd het
titelblad van mijn recensie-exemplaar siert.