wolkenfragmenten uit Jan Vanriet, Radeloos geluk
2942
Schapenwolkjes, denk ik
luidop. (18)
2943
Soms verschijnt hij in een wolk,
een verscheurde vlag, een brandend huis. (47)
2944
Daarbij kijkt hij enkele tellen
hoofdschuddend naar de wolken. (64)
2945
De weerspiegeling van lichtroze
nachtwolken, de omlijning van zwarte roerloze eiken. Ik aarzel. Als ik
nu duik, zal ik die spiegel verbrijzelen.
Ik sta naakt op de rand. Ik spring
alsnog.
Voor ik het water raak, zie ik nog
even het gespannen oppervlak, als een vlies. En dan is er de schok, de scheur, splets!
Ik glijd naar de bodem, stuw me met
een korte slag van mijn bekken naar boven, draai op mijn rug en laat me dan
drijven.
Het is bladstil. Slechts de
golfslag tegen het beton van het zwembad. Deinend in het water kijk ik opnieuw
naar de roze wolken, deze keer rechtstreeks. (127)
2946
Onder lage wolken werven
reusachtige, rode letters voor LKW Tatra Motokow. (155)
2947
De avondlucht is dooraderd met
vederwolken en dwarsstrepen.
(169)
2948
Wolken spiegelen in een kilometerslange wering van glas en staal. (270)
2949
We reciteren de oudste woorden, de
ervaren woorden, die weten wat je zeggen moet als een mensenkind sterft; we
zingen de subliemste hymnen en chants; we begraven haar in een gat in de wolken. (Vanriet citeert Benno Barnard, 288)
2950
Dus ik kijk neer vanuit een wolkenhoge
verdieping in een messcherpe toren van glas, twee blokken bezuiden Central
Park. (311)
2951
Ik rij in de vlakheid van mijn
land. Muisgrijze lage wolken, roestbruine fabrieksbeekjes met een zoom
van knotwilgen. (350)
2952
Terwijl in Ljubljanka zestien oude
partijleden worden geëxecuteerd, onder wie Zinoviev en Kamenev – leden van het
eerste politbureau – vliegt André Gide terug naar Parijs en stuurt hij vanuit
de wolken een gelukwenstelegram gericht aan het grote socialistische
gastland: Mes chers amis, au revoir! (426)
2953
(…) / De wolken
hangen laag / En dieprood als baksteen / (…) (431)
2954
Tussen de wolken hangt een
glimlachende engel als een drone van God. (467)
2955
De hoogpotige stoel blijkt bestemd
voor de geniale geest van de componist. Er is geen zitvlak, je kijkt er los
doorheen, naar wolkjes die onschuldig voorbijdrijven. (474)
2956
De krant Libération beeldt Macron af als de oppergod van de Olympus, zoals
Ingres hem schilderde, keizerlijk boven de wolken, met hemelvuur in zijn
forse vuist. (495)
2957
Dit landschap, deze omgeving moet
ik onthouden, denk ik: de nevels die opstijgen van nog nauwelijks besneeuwde
bergflanken, de zijdeglans van het meer, stralenbundels die tussen de wolken
doorbreken en uitgerekend één helling belichten, overal sparrenbossen, zelfs
klimmend tot aan deze tuin, hun kruinen onder het betonnen zwembassin, de
druppels die cirkels tekenen in het troebele water, regelmatige kringen als in
een prent van Hokusai. (543-544)