De autobiografische notities van Jan Vanriet,
gebundeld onder de boekdelen sprekende maar allicht wat te opzichtig
oxymoronische titel Radeloos geluk,
vormen, ik zal het niet rap zeggen, een meesterwerk.
Jan Vanriet is een beeldend kunstenaar en dichter uit
Antwerpen. Meer beeldend kunstenaar, en dan vooral schilder denk ik, dan
dichter. Maar nu blijkt hij ook een bijzonder goed prozaschrijver te zijn.
Ik vraag mij af hoe dit 550 bladzijden tellende boek
tot stand is gekomen. Ik schat dat de redactie over decennia werd uitgesmeerd
en dat ook de definitieve compilatie van dagboekfragmenten, beschouwingen, gedichten,
citaten, herinneringen enzovoort enorm veel werk, zorg en tijd heeft gevergd.
Vanriet werd dit jaar zeventig en het is duidelijk dat deze turf de allure
heeft van een al naar het afscheid neigend statement, de bezegeling van een
lange en vruchtbare carrière. Ik wens Jan natuurlijk nog vele goede jaren toe,
maar alleen al het volume en het gewicht van zijn boek doen aan een zerk
denken. ‘Doeltreffend omspringen met de resterende, onvriendelijke tijd.’ (In
het woord ‘onvriendelijk’ resoneert meer dan één betekenis.) Er wordt trouwens
druk gestorven en afscheid genomen in dit boek: wie oud wil worden, wordt
verondersteld de eenzaamheid te aanvaarden.
Radeloos geluk gaat over
beeldende kunst, de Antwerpse scene met de bevriende en minder bevriende kunstenaars
en kunstpausen (‘Wil ik erbij horen, bij die art scene waar ik anders buiten sta?’), de media (‘Ik ben moe van
het getater en het gespin.’), de kindertijd met de opmerkelijke levensloop van
de ouders (waarbij de Tweede Wereldoorlog, voor een keer niet aan de kant van
de collaboratie maar die van het verzet, en de ideologische opdeling van Europa
erna een grote rol spelen), de reizen naar het buitenland. Te veel om hier
allemaal op te sommen en samen te vatten, maar het is meestal relevant en
interessant wat Vanriet te melden heeft. Het personenregister achterin is bepaald
indrukwekkend. Ook al noemt Vanriet vele namen niet. Hij doet namelijk zijn
uiterste best niet opschepperig of onbescheiden over te komen, zoals ik geneigd
ben te geloven dat hij ook als persoon nooit geneigd is om op het voorplan te
gaan staan. Hij noemt vaak niet de namen van de personen die hij een
beschrijving of vermelding waardig acht. Hij meldt wat ze doen en zeggen, en als
dat nog niet genoeg is, geven bepaalde eigenschappen of eigenaardigheden bij de
geïnformeerde lezer de doorslag en kun je concluderen over wie het gaat. Door
niet met namen te schermen, cijfert Vanriet zichzelf weg. De goede verstaander
weet wel waarover en over wie hij het heeft. (Maar een minder geïnformeerde
lezer zal dit misschien problematisch vinden.)
De overheersende kleur in deze autobiografische
fragmenten is somber. Vanriet heeft oog voor schoonheid, goedheid en waarheid,
maar je maakt hem niets wijs over de toestand waarin de wereld verkeert.
Natuurlijk speelt ook het verglijden van de tijd een rol, de melancholie die
gepaard gaat met het ouder worden. Maar nergens wordt dit de lamentatie van een
misnoegde, anachronistisch geworden, knorrige ouderling – verre van! Het gaat
vooral om iemand die zichzelf wil samenhouden in een wereld die uit elkaar
gevallen is: ‘Ik verlang soms naar vroeger, naar het verloren domein. Ik betrap
me erop, er is iets wat knaagt, maar het is niet de gedachte dat het ooit beter
was. Wat is toch dat lijzige sentiment, die stuurloosheid? Ik zou willen
rondlopen in mijn hoofd, aankloppen bij deuren die nu op slot zitten.
Innerlijke eenheid herwinnen, mezelf thuisbrengen.’ Het feit dat de stukken
niet gedateerd zijn, waardoor de klemtoon niet ligt op een doorgemaakte
evolutie maar wel op de gelijkwaardigheid van het oude en het nieuwe, draagt op
een wonderlijk efficiënte manier bij tot die gezochte eenheid.
Radeloos geluk sluit
navrant af met een bezoek in de omgeving van Zürich aan de Tsjechische
kunstenaar Slavek (Pravoslav Sovák). Vanriet heeft deze Slavek zoveel jaren
geleden in diens thuisland ontmoet. Slavek was toen nog in goeden doen, maar na
bepaalde politieke gebeurtenissen is hij uit Tsjechoslowakije vertrokken, en nu
is hij over de negentig en het voornaamste wat je van hem nog kunt zeggen is
dat hij nog leeft. Hij werkt niet meer. In zijn huis wachten al zijn
bezittingen en de kunstwerken die geen bestemming hebben gevonden op de grote
opruiming. Slavek leidt Vanriet rond en dit wordt zo sterk en pregnant
beschreven dat de tristesse van dit uitgewoonde pand en de uitgespeelde rol van
zijn bewoner je naar adem doet snakken.
En dat is maar één beklijvende passage. Er zijn er veel
in dit boek, dat ik ten zeerste aanbeveel.