Ik klaag niet hoor, integendeel. Door voor het eerst –
afgezien van wat occasioneel dokters- en tandartsbezoek – echt een beroep te
hebben kunnen doen op de pot die ik al mijn hele volwassen leven via allerlei
belastingen en solidariteitsbijdragen heb helpen te spijzen, weet ik maar al te
goed hoe voortreffelijk en ethisch hoogstaand het principe is. Zonder
verzekering en mutualiteit was ik nu behalve gebroken ook geruïneerd. Iemand
die het kan weten schatte de totale kost van mijn operaties, verzorging,
verblijf, medicatie, verbanden, voeding, revalidatie etcetera op ongeveer een
half appartement. Zo’n bedrag kan ik niet ophoesten.
De documenten komen op je thuisadres aan. Daar is
niemand om de brievenbus dagelijks te legen. Na een week of zo komt alles dan
toch in een plastic zak op je ziekenhuiskamer aan, de eerste facturen van het
ziekenhuis mooi gemengd met de reclamefolder van de Colruyt. Je blijkt opeens
een voorwerp van aandacht op de personeelsdienst van je werk, in het
verzekeringskantoor, bij de mutualiteit… Nog een geluk dat niemand anders bij
het accident betrokken was of er kwam ook nog eens een hele juridische kant aan
de zaak, met processen-verbaal, dagvaardingen, convocaties enzovoort.
Ondertussen heb je het druk met het bijhouden van alle
afspraken voor consultaties en revalidaties en met alle procedures waaraan je je
dagelijks te onderwerpen hebt. (Ik kom er nog op terug.) Die formulieren vul ik
later wel in, fluister je jezelf in, mijn kop staat er niet naar. En zo stapelt
die papierwinkel zich op. Zoals die winkel geen onderscheid maakt tussen wie
fit genoeg is en diegenen die te verzwakt zijn om om er tegenaan te gaan, zo
maak jij op den duur geen onderscheid meer tussen wat al lang ligt te wachten
en dus dringend is, en wat er, bijvoorbeeld in de vorm van een aanmaning, als
nieuw is bijgekomen.
En ik heb zo al een viscerale afkeer van alles wat
naar bureaucratie neigt. Invulvakjes, kleine lettertjes, altijd weer diezelfde
vragen waar je kop noch staart aan krijgt… brrr.
Na een paar weken wist ik dat het grondig fout aan het
lopen was. Ik was buiten de reguliere maatschappij gevallen. Voor de
hospitalisatieverzekering van mijn werkgever, die zou tussenkomen voor wat de
mutualiteit niet uitkeerde, was ik al te laat en moest H. van de personeelsdienst
zijn beste beentje voorzetten ten einde het tij de doen keren. Het ziet
ernaaruit dat hij daarin is geslaagd – dank u, H. – maar uitsluitsel daarover
moet ik nog krijgen. Ondertussen kwam bij dit alles ook nog mijn
belastingaangifte. Een paar dagen voor de deadline geraakte ik eindelijk bij
mijn computer. Daar zorgde B. voor, die mijn rolwagen duwde van in het
revalidatiecentrum tot mijn woning, een kilometer ver over Brugse kasseien en
scheve trottoirs: géén sinecure. Ik stond onder stress. Bleek bovendien dat tijdens
mijn langdurige afwezigheid mijn computer gehackt was en mij niet als gebruiker
herkende. Gelukkig hielp D., B.’s echtgenoot, mij via de telefoon bij het
aanmaken van een nieuwe account. Dat duurde drie kwartier. Een flinke bijstand
waar ik alleen maar blij om kon zijn, maar voor mijn verzwakte gestel en
zenuwen was het te veel en ik barstte in tranen uit. B. suste het – dank u, B.
Vandaag, we schrijven 1 augustus, is het nog altijd
niet duidelijk of alle papieren wel in orde zijn. De ziekenhuisfacturen en
verschuldigde bedragen fluiten me om de oren, maar bij elke overschrijving die
ik doe weet ik niet of ik mijn geld zal terugzien en hoeveel daarvan. Ik weet
ook niet of alles in orde is. Heb ik iets over het hoofd gezien? Wie zal het
mij zeggen? Hoe doen mensen dat die minder mondig, minder computervaardig,
minder alert zijn? Voor wie geen H., D. en B. klaarstaan?