Thomas Mann beschrijft in De Toverberg zeer accuraat Hans Castorps
uitlevering aan dit drastisch gewijzigde tijdsperspectief. De zon en de
seizoenen, en binnen elke nieuwe dag het strikte schema van
sanatoriumactiviteiten, leggen hun onwrikbare ritme op. De patiënt geeft het
initiatief volledig uit handen, hij onderwerpt zich aan het boven hem uitstijgende
tempo van de tijd, hij belandt in een soort van gewillige lethargie. De tijd,
voorheen zo kostbaar en jachtig, wordt een warme deken waarin de patiënt zich
wikkelt, zoals hij ook doet wanneer hij zich, zelfs wanneer het nog vriest, op
zijn terras in een ligstoel aan de weldoende stralen van de zon overgeeft. De
tijd verdooft, schakelt de persoonlijkheid uit, neemt het van haar over. De
traag verlopende tijd stelt het autonome denken en handelen buiten werking.
Iets dergelijks heb ik ook
ervaren. Oké, in de eerste twee, drie weken was ik niet echt in staat om me bewust
in te laten met hoe de tijd verstreek, laat staan om ongeduldig te zijn, maar
daarna merkte ik toch dat ik het tijdsverloop met toenemende gelatenheid
onderging: de uren en dagen regen zich tot weken aaneen, en het geduld waarmee
ik daarop reageerde, was voor mij volstrekt nieuw. Ik besef nu dat die periode
van traag herstel een hel zou zijn geworden indien ik dezelfde ongedurigheid aan
de dag zou hebben gelegd als waarmee ik vóór mijn ongeluk in de tijd stond:
geen minuut mag verloren gaan, er moet elke dag iets gemáákt worden, het leven
is te kort.
Neen, ik onderwierp mij
gelaten aan het ritme dat mij door de ziekenhuisgeplogenheden werd opgelegd. Ik
zag het aan. De uren gingen ook zonder dat ik er mij druk over maakte voorbij.
Ik besefte dat ik het uit te zitten had.
Dat ik in een ander tijdsregister
was terechtgekomen, werd voor mij duidelijk veraanschouwelijkt de namiddag die
ik, nog aan het bed gekluisterd en van hot naar her gereden door een
ziekenbroeder, doorbracht met het laten verwijderen van draadjes, het laten maken
van foto’s en het afwachten van de lezing van die foto’s door de dokter. Dat vergde
alles samen, naast het kwartier dat men effectief met mij bezig was, meer dan
drie uur wachttijd. Ik kreeg volop de gelegenheid om andere wachtenden te
observeren en kon merken hoe zij zich in verschillende tijdsregisters bewogen.
Sommigen waren, zoals ik, opgenomen voor een langdurig verblijf en rekenden in
weken. Voor hen waren die drie uren weliswaar ook niet aangenaam maar beslist
niet onoverkomelijk. Dat was niet zo voor diegenen die van buiten het
ziekenhuis kwamen en hadden gedacht dat ze er in een halfuurtje vanaf zouden
zijn. Zij ergerden zich opzichtig aan het feit dat de wachtkamer vol zat en dat
de wachtnummers op het scherm tergend traag opschoven in de richting van het
cijfer op het ticket dat ze bij aankomst uit de volgnummerautomaat hadden getrokken.