De stuurhut van de Paul Jones was een goedkoop,
smerig, rammelend en veel te klein hok geweest; hier hadden we een luxueuze
glazen tempel, ruimte genoeg om een bal te houden, opzichtige rood-met-gouden
gordijnen, een imposante sofa, leren kussens en een rugleuning op de hoge bank
waar de loodsen zaten die bij ons te gast waren om verhalen op te hangen en ‘de
rivier te bekijken’, glimmende, druk versierde kwispedoors in plaats van een
lage houten doos met zaagsel, mooi nieuw wasdoek op de vloer, een grote,
gastvrije kachel voor in de winter, een stuurwiel dat tot aan mijn hoofd reikte
en versierd was met duur, ingelegd hout, glanzende koperen knoppen voor de
bellen en een keurige, in een wit schort gestoken zwarte ‘texas-steward’ om dag
en nacht halverwege de wacht taartjes en ijsjes en koffie naar boven te
brengen.
Mark Twain, Leven op
de Mississippi, 50