De genezing kondigde zich dus aan. Een einde kwam in zicht. Een einde
aan het ziekenhuisverblijf, maar niet aan de ongemakken als gevolg van de
fysieke beschadigingen. De schouder, dat duurt zeker nog een jaar, stelde de
man die hem had geopereerd in het vooruitzicht. Stappen kon ik op 7 juli al –
zij het dan op krukken. Maar ik werd voortdurend tot voorzichtigheid
aangemaand. (En nu schrijven we 22 augustus: ik verplaats mij zónder krukken,
maar kan een straat verder worden herkend als een die zijn heup brak. Ik kan ook
fietsen, maar niet verder dan een kilometer of 10 – wat toch genoeg is om mij
op die manier, en niet langer per ziekenvervoer, naar de revalidatiesessies in
het AZ te begeven. Ook autorijden vormt geen probleem.)
Terug naar 7 juli. Ik zei het en ik herhaal: de genezing kondigde zich
aan en ik begon uit te kijken naar mijn ontslag. En niet alleen dat, ik maakte
goede voornemens. Deze hele episode heeft een en ander in een ander perspectief
geplaatst; ik heb kennisgemaakt met de precariteit, de futiliteit, de
contingentie van dit, mijn, bestaan. Is dit met andere woorden geen goede
gelegenheid om bepaalde prioriteiten te herschikken? Moet ik voornemens maken?
Eigenlijk stel ik mij niet eens die vraag: de situatie, zoals ze is, dringt het
antwoord aan mij op. Uiteráárd maak ik mij voornemens. Ik zal gezonder leven,
ik zal beter zijn (moreel), ik zal meer kwaliteit nastreven. Ik zal mijn
gewicht – waarvan zomaar, voor niets, meer dan tien percent in rook is opgegaan
– op peil houden. Enzovoort.
Maar tegelijkertijd besef ik dat het leven andere wetten volgt.
Voornemens worden zelden in daden omgezet. Het vlees is zwak. Ik zal de ernst
van mijn situatie snel vergeten zijn. De vraag is voor mijn part filosofisch: kún
je je leven wel veranderen? Valeria Luiselli haalt op pagina 67 van haar bizarre
roman De gewichtlozen Rousseaus Overpeinzingen aan waarin ze aan een zin
blijft haperen, ‘die mogelijk eerder kunstmatig dan zinvol was, over hoe
tegenspoed een leermeester blijkt te zijn, wiens lessen ons te laat bereiken om
nog echt bruikbaar te zijn’.
En toch. Toch wil ik het besef dat ik dood had kunnen zijn niet zomaar
loslaten. Intussen ben ik buiten gevaar, heb ik mijn leven kunnen hervatten.
Heeft dat bijna-dood-geweest-zijn een impact op mijn huidige bestaan? Draag ik
daar iets van mee?
Uiteraard ga je, onmiddellijk nadat het tot je is
doorgedrongen dat je iets hebt overleefd, ánders leven, intenser, bewuster. Je
gaat ándere accenten leggen, je gaat de tijd die je is toegemeten anders
ervaren, het zal geschonken tijd zijn, geleende tijd, of hoe zeggen ze dat?
Blessuretijd. En tezelfdertijd weet je dat de intensiteit van dat besef zal opgaan
in de besognes van de dag. Die intensiteit gaat verflauwen, je zult haar niet
kunnen aanhouden. Je zult die voornemens vergeten – zo is het leven, en
gelukkig maar.
De genezing luidt het verlangen in om het – tijdelijk opgeschorte –
leven te hervatten (en eindelijk deze notities af te ronden). Maar wil ik een
radicaal ander leven? Wil ik een verandering van levensstijl? Gezonder leven,
beter leven, bewuster leven? Neen, ik wil terug naar de normaliteit, en die normaliteit bevat helaas ook alle fouten die ik
maakte: het ongezonde, het zondige, de sleur, het onbedachtzame. Ik mis niet
het perfecte leven, maar het gewone
leven: het leven dat ik gewoon was. Ik wil dapper terug naar die gewoonheid
want daarin was ik gelukkig, domweg gelukkig. Ik wil vooral dat geluk
terugvinden.