Het terrein, een dijk langs het kanaal, helde af. Lichtjes,
maar toch genoeg om niet te kunnen blijven liggen als je er lag. En ik lag er. Ik
lag scheef en aangezien ik niet kon bewegen, moest ik gestut worden. Dat deed F.
Hij knielde naast me en liet me op zijn dijbenen rusten. Ik zei bijna: op zijn
schoot, maar dat doet misschien te fel denken aan een piëtatafereel. Laat ons
zeggen dat ik met mijn hoofd en goede schouder op zijn bovenbenen rustte. Meer
dan een uur. Dat moet lastig zijn geweest voor hem, om het zo lang vol te houden.
Achteraf hoorde ik dat hij het inderdaad zwaar te verduren had gehad. Niet zozeer
omdat het lastig was, maar omdat hij zich zorgen maakte over mij. Dat deed ik
zelf ook. Ik had nooit eerder zoiets ernstigs meegemaakt. Pijn had ik niet, het
lichaam maakt stoffen aan die dat verhinderen. Zo heb ik van de diepe snijwond
op mijn scheenbeen, nochtans een bijzonder gevoelige plek, pas gemerkt dat hij
er was toen ik enkele dagen later zag wat er zich onder de pleister bevond die
daar al die tijd had gezeten.
Rogier van der Weyden - KMSK |
foto: intervista.be |
Ik merkte dat ik mijn benen niet kon bewegen. Was ik
met mijn rug ergens tegenaan gevlogen? Het beeld van de verlamde triatleet
Marc Herremans kwam mij voor de geest en ik raakte in paniek. Iemand vroeg
me of ik mijn voeten kon bewegen. Dat kon ik, het stelde mij en die iemand
enigszins gerust. De ambulance liet op zich wachten.
Het jaagpad langs het kanaal tussen Brugge en Sluis
wordt, zeker op zondagvoormiddag, druk befietst. Tientallen wielertoeristen
passeerden de plaats van mijn onheil. ‘Gaat het?’ ‘Is er al een hulpdienst
verwittigd?’ Telkens opnieuw hoorde ik dezelfde vragen. Er waren ook enkele
dokters bij. Ze stopten en vergewisten zich van de ernst van de situatie. Er
was er zelfs een die zijn eed van Hippocrates op de letter nam en zijn maten liet
voortrijden: hij zou bij me blijven tot de ambulance gearriveerd was.
Nog een geluk dat H. bovenop de brug was gaan staan om
de plaats van het ongeluk daar beneden aan te wijzen, of de Hollandse
ziekenbroeders waren ook daar weer aan voorbijgereden. Eindelijk zag ik hun
auto parkeren, een met fluogeel en -groen beschilderde Volvo. Ik werd aan een
vluchtig onderzoekje onderworpen. ‘Dat ziet er niet goed uit’ was een diagnose
die, hoewel ik hem zelf ook wel had kunnen maken, mij niet meteen geruststelde.
Ik kreeg het advies niet te bewegen. Makkelijk hoor, want ik kón niet bewegen.
Voor het transport kreeg ik een verdoving ingespoten. Een uit twee helften
bestaande brancard werd onder mij in elkaar gestoken.
De Nederlanders – zou ik later vernemen – gebruiken
ter verdoving ander spul dan de Belgen. Een hallucinogeen goedje, als je het
mij vraagt. Voor ik wég was (en pas in de spoedafdeling van het AZ Sint-Jan te
Brugge opnieuw wakker werd), kreeg ik een lange gang te zien waarvan de wanden
met vierkante felgekleurde vakjes waren aangekleed. Een beetje zoals het
schilderij met de staalkaartkleuren van Gerhard Richter, dat ik had gezien op de
overzichtstentoonstelling vorig jaar in het SMAK. Ik bewoog mij met toenemende
snelheid voort in die gang, op weg naar een fel licht aan het eind. Shit, dit
is een bijnadoodervaring, dacht ik nog. Naar verluidt zou ik allerlei gekke dingen
hebben gezegd. IJlenderwijs, zeg maar. Ik werd iets heel raars gewaar, iets wat
voor mij volstrekt nieuw was. Waar is mijn fiets?, vroeg ik mij af. Laat hem
maar liggen. Waar ga ik heen? Ach, het maakt niets uit. Wat zullen ze op het
werk zeggen? Who cares. Wat met mijn kinderen, mijn boeken, mijn huis? Die doen
het wel allemaal zonder mij. De mensen die mij graag zien? De blog? Laat maar
waaien. Het leven? Dat is toch niet zo belangrijk… Een voor een liet ik dat
alles van mij af vallen. Het viel van mijn schouders. Al die lasten en
verantwoordelijkheden en dingen die het leven de moeite waard maken liet ik varen. Vederlicht zoefde ik naar dat licht toe.
Ik viel van de wereld…
SMAK - 171118 |