Een uitgestrekt stuk van de rivier werd bloedrood;
halverwege mijn standplaats en de horizon lichtte het rood op tot goud, en daar
kwam zwart, scherp afgetekend, een boomstam aandrijven; hier glinsterde een
lange, schuine streep op het water, daar werd het wateroppervlak gebroken door
kolkende, door elkaar warrende cirkels die zo veelkleurig waren als opaal; waar
de rode kleur het lichtst was, bevond zich een gladde plek, bedekt met
sierlijke kringen en oneindig delicate, straalsgewijs lopende lijnen; (…)
Mark Twain, Leven op
de Mississippi, 70