S. bracht Een been om op te staan van
Oliver Sacks mee. Hij leende me het boek uit: ‘Moet je echt eens lezen, dat is
nu voor jou wel heel toepasselijk.’ Oliver Sacks heeft het over de
wederwaardigheden van hemzelf en zijn been – tijdelijk twee gescheiden
entiteiten, niet omdat zijn been was afgezet maar omdat het zich aan Sacks
controle leek te onttrekken – na een wandelaccident in Noorwegen. Spannend
vertelt de neuroloog hoe hij hoog boven een fjord ternauwernood aan een gewisse
dood ontkomt door net wanneer het er echt niet goed begint uit te zien te
worden gered door een toevallig passerende boer. Hij heeft zich op dat ogenblik
al uren aan een stuk zittend verplaatst met een been dat volkomen uit de haak
zit en op geen enkel commando nog reageert. Sacks’ boek gaat over zijn herstel,
maar ook over de mysterieuze connecties tussen lichaam en geest, waarover hij
op zijn ziekbed nadenkt.
Ik noteerde enkele passages, vooral ook omdat ik inderdaad zelf in een
situatie verkeerde waarin ze mij meer aanspraken dan dat ze wellicht anders
zouden hebben gedaan.
38 ‘de realiteit van de opname, de systematische
depersonalisatie waarmee elke patiënt-in-wording te maken krijgt. Je eigen
kleren worden vervangen door een onpersoonlijk nachthemd, je pols wordt gevat
in een identificatiearmband met een nummer. Je wordt onderworpen aan de regels
en bepalingen van een instituut. Je bent niet langer een onafhankelijke
persoon, je hebt geen rechten meer, je hoort niet meer bij de grote wereld.’
70 (over zijn been maar het geldt ook voor de
plasfunctie): ‘Als het in de kloof, de leegte, het niet verdwenen was, dan
moest het ook weer uit de kloof, de leegte, het niet tevoorschijn komen: het
verbluffende mysterie van zijn verdwijning kon alleen worden geëvenaard door
een even groot mysterie van wederkomst of wedergeboorte.’ Het doet mij denken
aan een mop op de Druivelaar, die hier in elke kamer hangt: ik heb een lot
gewonnen naar Madagascar; nu spaar ik om een lot te winnen voor de terugreis.
95 ‘Ik had gedacht, met de overmoed van het verstand,
in het middaglicht van de rede, dat al wat in het leven het volbrengen waard
is, altijd volbracht kan worden door de rede en de wil, door dat “sterke
mannelijke gevoel... ondernemend, waakzaam en actief” dat mijn vroegere
activiteiten kenmerkte. Nu had ik, misschien voor het eerst van mijn leven,
geproefd – moeten proeven – van iets heel anders; ik had als patiënt de diepste
passiviteit moeten ervaren en beseffen dat dit op het moment de enig juiste
houding was.’ (Wat verderop wijst Sacks op het etymologische verband tussen ‘patiënt’
en ‘patience’ (geduld).)
139 de patiënt wordt ingeperkt (letterlijk in de
ruimte maar ook figuurlijjk in zijn mogelijkheden en verantwoordelijkheden), en
hij schikt zich daarin: luiheid, comfort, uit handen geven; de aangename
afhankelijkheid – cfr. het Stockholmsyndroom
152 eenzaamheid van de patiënt: oncommuniceerbaarheid
van het lijden, versus de communicatie tussen patiënten onderling, soms
wildvreemden, toch een soort van solidariteit, ook al weet je dat je elkaar
maar even vergezelt – hier komt mij nu ook de jaloezie die ik voelde (tijdens het bekijken van een reportage over
een springkasteelevenement voor volwassenen op tv), en zelfs afgunst (ten aanzien van vrienden die naar
Albi op reis vertrokken, of naar andere voor jou onbereikbare bestemmingen)
164-165 mijlpaal: ‘Ik besefte dat zich in mijn leven een
ernstige crisis had voorgedaan en dat ik voortaan en voorgoed ingrijpend was
veranderd. Ik zou minder dingen vanzelfsprekend, eigenlijk niets meer
vanzelfsprekend vinden. Ik zou het leven, het gehele bestaan, als de
kostbaarste gave beschouwen, kwetsbaar, hachelijk en waard eindeloos
gewaardeerd en gekoesterd te worden.’
(Ik vergat gisteren nog het chicste cadeauboek te vermelden, het
monumentale De jaren zestig van Geert
Buelens, dat ik van J. kreeg – merci, J.!)