zondag 12 augustus 2018

wolken 2910-2915

wolkenfragmenten uit László Krasznahorkai, De melancholie van het verzet

2910
Ze nam een diepe teug van de intens koude lucht, keek even omhoog naar de mistroostig blauwe koepel van de wolken en vroeg zich af of er iets inspirerender was dan deze manhaftige, wrede winterochtenden, wanneer alles wat zwak is zich verschuilt en ‘alles wat levenskracht heeft naar buiten treedt’. (80-81)

2911
(…) dit moest uiteraard niet letterlijk begrepen worden, dat kon ook niet, al was het maar omdat ‘Gods voor de eeuwigheid geschapen’ volmaakte werk – althans hier in het door beschermende bergen omringde Karpatenbekken – voortdurend achter dikke dampen dan wel slijmerige mist of ondoordringbare wolken schuilging (…) (109)

2912
En als hij de hemel zag, zag hij ook de aarde en ook de stad waarin hij woonde, en omdat hij de ervaring had dat elk verhaal en elke gebeurtenis, elke beweging en elk voornemen steevast alleen zichzelf herhaalde, ging hij met zijn vrienden om vanuit de onbewuste overtuiging van iemand die niet in staat is veranderlijkheid waar te nemen waar die er niet is, en die daarom ook niets anders doet dan onophoudelijk de taak uit te voeren die hem is toebedeeld, als een neervallende regendruppel die zijn wolk heeft losgelaten. (109-110)

2913
(…) hij zei dat hij eerst langs het station moest om de verse kranten op te halen, want hoewel hij op zijn eigen manier ook nieuwsgierig was naar de walvis, wilde hij eerst nog een tijdje alleen blijven onder de lichter wordende hemel en even in de ‘hemelse welput’ kijken – overigens onzichtbaar door het dikke wolkendek – ‘waaruit het licht tot vanavond weer onuitputtelijk zou blijven stromen’. (112)

2914
Zijn bezoeker vertelde al acht jaar lang hetzelfde eindeloze verhaal, in een warrige aaneenschakeling van woorden, elke middag en elke avond hetzelfde oneindige verhaal van zijn eigen zinsbegoocheling over de planeten en de sterren, het zonlicht en de draaiende schaduw, de geluidloze werking van de ronddraaiende hemellichamen daar boven, die hem ‘als stille bewijzen van een niet te volgen intelligentie’ onder de overigens voorgoed bewolkte hemel boven zijn eeuwige zwerftochten voor de rest van zijn leven hadden betoverd. (141)

2915
(…) los van het feit dat van onder de zware bewolking het hemelgewelf al sinds lange tijd niet meer zichtbaar was (waardoor het ook niet meer als referentie kon worden gebruikt), was hij er ook van overtuigd dat Valuska’s kosmos geen enkele relatie meer had met de werkelijkheid (…) (142)