Ik heb twee maanden lang veel bezoek gehad. Ik had dat
graag, het kortte mijn dagen in het ziekenhuis en ik voelde me omringd. Ik weet dat er mensen zijn
die er anders over denken, maar ik ken mezelf, denk ik toch: ik zou me rap
verlaten voelen, in de steek en aan mijn lot overgelaten. Nu kon ik mij de
bezorgdheid van mijn vrienden, familie en kennissen laten welgevallen, ik
genoot van hun oprechte belangstelling, de moeite die ze zich getroostten om
zich van mijn toestand te komen vergewissen. Ik had nooit gedacht dat ze met
zovelen zouden zijn – en dat was misschien nog het grootste plezier dat ze me
deden: ik weet nu dat ik omringd ben en dat ik wellicht zelf méér moet doen om
al die attenties en trouw te verdienen.
Ik neem mij dan ook voor om daar in de
toekomst behoedzamer mee om te springen, om zorgvuldig in de gaten te houden
wanneer iemand uit mijn omgeving in de penarie zit. Ik beken: vóór mijn
accident was ik daar nogal slordig in. Ik had nogal de neiging om mijn sociale
omgeving tot een verzameling virtuele entiteiten te herleiden, te vergeten dat
achter die Facebook- en e-mailadressen en gsm-nummers ook mensen van vlees en
bloed steken, die ook leven en voelen en afzien, maar die ook graag kunnen zien
en graag graag gezien worden. Met wie je solidair moet zijn om van dit leven
werkelijk iets te maken, om dat op een goede manier te doen. Wees in het
vervolg maar wat meer van vlees en bloed, zo spreek ik mezelf nu toe. Wees maar
wat minder virtueel. Herbekijk eens de manier waarop je de neiging hebt om je
achter je scherm af te schermen. En ja, dat is de reden geweest waarom ik na
die eerste twee weken, toen er van online zijn en dergelijke hoegenaamd geen
sprake was, besloot om ook de rest van mijn verblijf van het internet weg te
blijven. De mensen zouden mij wel weten te vinden, en als ik iets over hen
hoorde te weten, zou het nieuws mij wel bereiken.