vrijdag 10 augustus 2018

intensieve zorgen – 13

Ik lag achtereenvolgens op de spoedafdeling, en daarna in de volgende kamers: Orthopedie 1164; Intensieve Zorgen box 18; Midcare 671 en 685; Pneumologie 954; in de revalidatiekliniek de kamers A209 en A213; opnieuw op spoed, nu in box 6; vervolgens Urologie 1208; en uiteindelijk opnieuw in de revalidatiekliniek, terug naar kamer A213, een driepersoonskamer die ik, gode zij gedankt, de weken die ik er doorbracht alleen mocht betrekken. Dit voortdurende heen-en-weer droeg in niet geringe mate bij tot mijn gevoel van ontheemding en desoriëntatie – of in elk geval tot de behoefte om mij te heroriënteren, om mijn leven een nieuwe wending te geven.

In veel van die kamers hingen uurwerken aan de wand, gelukkig zonder secondewijzer. Niet een van die uurwerken gaf de juiste tijd aan, dat bleek uit eenvoudige vergelijking met het tijdstip waarop de televisie- of radiojournaals begonnen, of met het uurwerk in mijn ouwe-trouwe Nokia – want op mijn Rodania-polshorloge, dat tijdens mijn verblijf in het ziekenhuis nogal omineus op vijf voor twaalf zou blijven steken nadat het glas al – zonder aanwijsbare oorzaak – vóór mijn accident was gebarsten, kon ik niet meer rekenen. Het ene wanduurwerk liep vijf of tien minuten voor, het andere dan weer vijf minuten achter – enfin, er was geen staat op te maken. Maar dit illustreerde wel mooi hoe relatief de tijd was geworden nadat ik even kennis had gemaakt met het gebied waar hij niet meer van kracht is omdat hij er voorgoed blijft stilstaan, althans in the eye of the late beholder.

Op allerlei manieren deed de tijd zich gelden. Niet alleen op die onnauwkeurige uurwerken, waarop ik tijdens slapeloze nachten zijn langzame voortschrijden kon aflezen, maar ook in het ritme van de druppels die uit de baxters boven mijn hoofd via het slangetje in mijn aderen werden gedraineerd; in de ontiegelijk vroege uren waarop het verpleegkundig verkeer in mijn kamer aanvatte, meestal kort nadat ik dan eindelijk in slaap was gevallen; in het opdrogen van de vloer na de dagelijkse dweilbeurt; in de cijfers op het piepende scherm naast mijn bed die mijn polsslag registreerden; in de bladwijzer die in mijn boek van voren naar achteren schoof; in de stand van de zon die met een grote boog van links naar recht buiten het kader van mijn raam voyageerde; in het bezoekuur; in de werkdag van zeven tot drie van de mannen die op het dak van het aanpalende gebouw onder de brandende zon een nieuwe teerlaag legden; en in duizend andere dingen die met wachten en geduld en doorzetting te maken hadden en die de twee maanden van mijn ziekenhuisverblijf in behapstukbare mootjes hakten.