Of zie ik het verkeerd?
Ik zie het niet helemáál juist. Ik heb in twee ziekenhuizen gelegen. Het
tweede is sinds enkele jaren een afdeling van het eerste, maar heeft duidelijk
nog niet dezelfde cultuur. Tot voor enkele jaren zwaaiden de nonnen, die nu in
een gebouw aan de overkant van de straat hun verscheiden verbeiden, er de plak
en de gevolgen daarvan sijpelen nog steeds in tal van details door. In dat
tweede ziekenhuis was de werkdruk beduidend lager – verre van alle bedden waren
bezet. De gemiddelde leeftijd van het verplegend personeel was er ook een stuk
hoger. Welnu, wat was mijn observatie? Het was duidelijk: die vrouwen waren
niet van plan zich te laten opjagen. Maar u raadt het (want ik stuur aan op een
paradox): de sfeer in de machine, of fabriek voor mijn part, in het eerste en
veel grotere ziekenhuis, was béter. Toch op de afdelingen die ik met mijn
aanwezigheid mocht vereren – ik moet voorzichtig blijven met veralgemeningen. Wat
kon hiervan de verklaring zijn?
Een mogelijke verklaring, ik zeg niet dé verklaring, is dat de
verpleegsters van de fabriek minder tijd hadden dan hun collega’s van de nog
onder het nonnenregime kreunende revalidatieafdeling. Ze stonden onder druk,
absoluut, een veel te hoge druk. Maar het kwam mij voor dat ze hiervoor
compensatie zochten, en vonden, in de genoegens die gepaard gaan met een
vriendelijke bejegening van de patiënten/cliënten. Je kunt dat hebben: een
bepaalde arbeid is zo zwaar dat je, zolang je een kritieke bovengrens niet
overschrijdt, in een aangename vorm van euforie belandt. Dat kun je een tijdje,
maar niet eindeloos, volhouden. De verpleegsters van kliniek nummer twee
daarentegen hadden meer tijd en ademruimte. Maar hun vriendelijkheid was
obligater, leek minder authentiek. Bovendien sleepten deze vrouwen duidelijk
nog de erfenis van de nonnen achter zich aan: zij leefden de – strenge – regels
van weleer op de letter na en hun omgang met de revalidanten was dan ook vaak
betuttelend. Ik had daar moeite mee. En zij zelf ook, had ik de indruk. Al
beseften ze het misschien niet.
Let wel, ik pleit hier niet voor een verhoogde werkdruk of voor nog meer
besparingen! Verre van. Het enige wat ik doe is vaststellen dat een
vriendelijke omgang met patiënten nog van andere factoren afhangt: de cultuur
van de instelling, maar ook – hier niet aan bod gekomen – de manier waarop de
dienst wordt aangestuurd, de kwaliteit van de onderlinge verhoudingen,
enzovoort. Het is mensenmaterie.
Nog iets over dat betuttelen. Het viel me op dat iets wat ik had gevreesd omdat ik er werkelijk een bloedhekel aan heb zich niet of nauwelijks voordeed. Ik heb het over het overmatige gebruik van verkleinwoorden. Diminutiefjes. U kent dat wel, ook al kent u de ziekenhuiswereld niet van binnenuit – houden zo! – want het fenomeen doet zich ook voor bij bakker en slager. ‘En hoe groot mag dat biefstukje zijn?’ Net zo klinkt het in de ziekenhuizen: ‘U mag op het stoeltje gaan zitten, dan kunnen wij de lakentjes van uw bedje verversen.’ Ik zeg maar iets. Of: ‘U moet dat straks maar eens vragen aan mijn collegaatje.’ Ik haal mij dan onwillekeurig een heel klein verpleegstertje voor de geest, wat natuurlijk uit de lucht gegrepen is. Neen, voor dergelijke taalbetutteling zal ik moeten wachten tot het rusthuis want in beide klinieken heeft men mij er niet mee lastiggevallen. Hoe het komt, is mij een raadsel. Zou het personeel dienaangaande instructies hebben ontvangen?