Ik moet, onvermijdelijk, de medische toer op. Ik heb het immers nog niet
over de levensbedreigende situatie gehad waarin ik door mijn ongeluk verzeilde.
De twee breuken – linkerheup en rechterschouder – waren dat op zich zeker niet.
Het kruiselingse (links-rechts) zou de revalidatie bemoeilijken, dat wel, en de
schouder, op zich toch een complex gewricht, was er bepaald slecht aan toe (‘De
rechterschouder werd geopereerd op 22 mei door middel van open reductie en
interne fixatie van het acromion en Latarjet procedure voor de instabiliteit’;
citaat uit een meegegeven ‘brief aan de huisarts’) – maar na de twee operaties
tijdens de eerste drie dagen zou blijken: the
worst was yet to come.
Ik kreeg, gratis bovenop mijn verwondingen – er waren ook een paar
gebroken ribben en hier en daar over mijn lichaam nog wat schrammen, het
vermelden niet waard –, nog twee complicaties. Over het urologisch probleem had
ik het al. Ik moet het nu over het andere hebben.
De dag zelf van mijn ongeluk, 20 mei, pakten de chirurgen mijn heup aan.
Dat moet zo snel omdat het weefsel van het afgebroken stuk been nog moet leven
wanneer het, door middel van pinnen, aan het moederstuk wordt vastgeklonken.
Twee dagen later volgde mijn schouder. Tweemaal een volledige verdoving op vrij
korte tijd, bovenop de impact van het accident, voortaan ‘trauma’ genoemd, en
de transportverdoving die de Nederlandse ambulanciers mij hadden toegediend: mijn
lichaam werd die dagen behoorlijk op de proef gesteld. Maar dat lichaam, 57
jaar geleden door mijn moeder op de wereld gezet, was op dat ogenblik in vrij
goede conditie, veronderstelde ik toch, en het zou deze beproevingen wel
aankunnen. Het herstelde in die mate goed en snel van beide operaties dat ik op
dag vijf, 25 mei dus, al werd klaargemaakt voor mijn overbrenging van de dienst
Orthopedie van het AZ Sint-Jan naar de revalidatiekliniek in de binnenstad.
Het was even slikken toen ik achteraf te horen kreeg dat ik dat
transport niet zou overleefd hebben.
Ik had het geluk dat dokter V. de kamer betrad op haar dagelijkse ronde net
op het ogenblik dat men mijn overbrenging naar de revalidatieafdeling aan het
voorbereiden was. ‘Die man is te kortademig, en zijn pols is te hoog.’ Ik had uitgekeken
naar de overbrenging want ik wilde natuurlijk zo snel mogelijk aan de
revalidatie beginnen, maar kon haar observaties niet ontkennen: bij het
beantwoorden van haar vragen moest ik na elke lettergreep naar adem happen, en
mijn pols stond al twee dagen ononderbroken op 130. Eigenlijk was het vreemd dat de verpleegsters daar niet dezelfde
conclusie uit hadden getrokken. In plaats van naar het Sint-Franciscus Xaverius
stuurde dokter V. mij naar de scan. Daar deed ze goed aan want er werd een
acuut zadelembool vastgesteld. Dat is een nagenoeg dichtgeslibde aorta, op het punt waar deze zich
splitst (‘aortabifurcatie’). Oorzaak: het ‘trauma’ en ook het langdurige
stilliggen – hoewel volgens sommigen de aan het accident voorafgaande
levensstijl ook wel een rol zal hebben gespeeld. Een zadelembool is
levensgevaarlijk. De bloedklonter kan loskomen, bijvoorbeeld door het gedokker
over de kasseien van de Brugse binnenstad, en doorschieten naar het hart of de
hersenen.
Ik heb aan dokter V. niets minder dan mijn leven te danken, te meer
omdat verschillende dokters mij achteraf, toen het grootste gevaar geweken was,
en zonder dat ik hen een vraag had gesteld, bevestigden dat ik ‘door het oog van
de naald’ was gekropen en dat mijn leven ‘aan een zijden draadje’ had gehangen –
dat waren de clichés waartoe zij hun toevlucht namen.