maandag 13 augustus 2018

intensieve zorgen – 16

Ik moet, onvermijdelijk, de medische toer op. Ik heb het immers nog niet over de levensbedreigende situatie gehad waarin ik door mijn ongeluk verzeilde. De twee breuken – linkerheup en rechterschouder – waren dat op zich zeker niet. Het kruiselingse (links-rechts) zou de revalidatie bemoeilijken, dat wel, en de schouder, op zich toch een complex gewricht, was er bepaald slecht aan toe (‘De rechterschouder werd geopereerd op 22 mei door middel van open reductie en interne fixatie van het acromion en Latarjet procedure voor de instabiliteit’; citaat uit een meegegeven ‘brief aan de huisarts’) – maar na de twee operaties tijdens de eerste drie dagen zou blijken: the worst was yet to come.

Ik kreeg, gratis bovenop mijn verwondingen – er waren ook een paar gebroken ribben en hier en daar over mijn lichaam nog wat schrammen, het vermelden niet waard –, nog twee complicaties. Over het urologisch probleem had ik het al. Ik moet het nu over het andere hebben.

De dag zelf van mijn ongeluk, 20 mei, pakten de chirurgen mijn heup aan. Dat moet zo snel omdat het weefsel van het afgebroken stuk been nog moet leven wanneer het, door middel van pinnen, aan het moederstuk wordt vastgeklonken. Twee dagen later volgde mijn schouder. Tweemaal een volledige verdoving op vrij korte tijd, bovenop de impact van het accident, voortaan ‘trauma’ genoemd, en de transportverdoving die de Nederlandse ambulanciers mij hadden toegediend: mijn lichaam werd die dagen behoorlijk op de proef gesteld. Maar dat lichaam, 57 jaar geleden door mijn moeder op de wereld gezet, was op dat ogenblik in vrij goede conditie, veronderstelde ik toch, en het zou deze beproevingen wel aankunnen. Het herstelde in die mate goed en snel van beide operaties dat ik op dag vijf, 25 mei dus, al werd klaargemaakt voor mijn overbrenging van de dienst Orthopedie van het AZ Sint-Jan naar de revalidatiekliniek in de binnenstad.

Het was even slikken toen ik achteraf te horen kreeg dat ik dat transport niet zou overleefd hebben.

Ik had het geluk dat dokter V. de kamer betrad op haar dagelijkse ronde net op het ogenblik dat men mijn overbrenging naar de revalidatieafdeling aan het voorbereiden was. ‘Die man is te kortademig, en zijn pols is te hoog.’ Ik had uitgekeken naar de overbrenging want ik wilde natuurlijk zo snel mogelijk aan de revalidatie beginnen, maar kon haar observaties niet ontkennen: bij het beantwoorden van haar vragen moest ik na elke lettergreep naar adem happen, en mijn pols stond al twee dagen ononderbroken op 130. Eigenlijk was het vreemd dat de verpleegsters daar niet dezelfde conclusie uit hadden getrokken. In plaats van naar het Sint-Franciscus Xaverius stuurde dokter V. mij naar de scan. Daar deed ze goed aan want er werd een acuut zadelembool vastgesteld. Dat is een nagenoeg dichtgeslibde aorta, op het punt waar deze zich splitst (‘aortabifurcatie’). Oorzaak: het ‘trauma’ en ook het langdurige stilliggen – hoewel volgens sommigen de aan het accident voorafgaande levensstijl ook wel een rol zal hebben gespeeld. Een zadelembool is levensgevaarlijk. De bloedklonter kan loskomen, bijvoorbeeld door het gedokker over de kasseien van de Brugse binnenstad, en doorschieten naar het hart of de hersenen.

Ik heb aan dokter V. niets minder dan mijn leven te danken, te meer omdat verschillende dokters mij achteraf, toen het grootste gevaar geweken was, en zonder dat ik hen een vraag had gesteld, bevestigden dat ik ‘door het oog van de naald’ was gekropen en dat mijn leven ‘aan een zijden draadje’ had gehangen – dat waren de clichés waartoe zij hun toevlucht namen.