Een lezer van deze rubriek vindt het toch wel straf dat ik mijzelf, door
de situatie waarin ik mij onmiddellijk na mijn ongeluk bevond te vergelijken en
illustreren met een piëtavoorstelling, vereenzelvig met Jezus Christus.
Uiteraard was het niet mijn bedoeling om mij te vereenzelvigen met Jezus
Christus. Ik ben God niet. Maar het misverstand toont wel aan, zij het op een
onverwachte manier, hoe heikel mijn onderwerp is en nog meer de manier waarop
ik het behandel. Ik ben mij er namelijk hyperbewust van hoezeer ik niet ánders
kan dan over mijzelf schrijven als ik over mijn ongeluk en de nasleep ervan wil
schrijven – en dat wil ik. Het is míjn
ongeluk, het is hoe ík het ervaren heb. Natuurlijk loop ik het risico larmoyant
te zijn, navelstaarderig, sentimenteel… Ja, ik zou zelfs de indruk kunnen
wekken dat ik mijn leed wil uitvergroten, dat ik er – godbetert – aandacht voor
zou vragen. Erkenning. Compassie.
Dat is nu net níet de bedoeling. Het
enige wat ik wil, is, zoals ik het al meteen opschreef: voor mezelf de
herinnering aan een belangrijke episode in mijn leven bewaren en dat op een zo
grondige en degelijke manier doen dat ook anderen er iets aan kunnen hebben. Ik
wil het natuurlijk ook zo góed mogelijk doen, op een manier die voor mijn part het
louter documentaire of journalistieke overstijgt. Op een literaire manier, zeg maar. Dat houdt onder meer in dat ik de
medische details tot een minimum beperk, en dat niet alles wordt
geëxpliciteerd, zodat de lezer nog een kluif rest. De vergelijking met de piëta
moet op die manier begrepen worden. Er staat: ‘Hij knielde naast me en liet me
op zijn dijbenen rusten. Ik zei bijna: op zijn schoot, maar dat doet misschien
te fel denken aan een piëtatafereel.’ De illustratie erbij was uiteraard ironisch.
Ik dacht dat dat duidelijk was.
Ik dacht zelfs nog, op het moment zelf
dat ik het schreef: hopelijk wordt dit niet misbegrepen. Hopelijk is er niemand
die het in zijn hoofd haalt om te denken dat ik wérkelijk, door de ‘topos’
‘piëta’ uit de kast te halen, mijn situatie van dat moment wil vergelijken met
het lijden van onze Goede Heer. Quod non:
in vergelijking met het Zijne, dat metafysisch en metaforisch was en naar
verluidt het lijden van de hele mensheid in zich opnam, was mijn lijden
uitermate banaal en hoogst particulier. Ik leg er dan ook zo weinig mogelijk
nadruk op – en als ik er toch melding van maak, dan omdat het, in het kader van mijn opzet, onvermijdelijk
is.