zondag 12 augustus 2018

intensieve zorgen – 15


Een lezer van deze rubriek vindt het toch wel straf dat ik mijzelf, door de situatie waarin ik mij onmiddellijk na mijn ongeluk bevond te vergelijken en illustreren met een piëtavoorstelling, vereenzelvig met Jezus Christus.

Uiteraard was het niet mijn bedoeling om mij te vereenzelvigen met Jezus Christus. Ik ben God niet. Maar het misverstand toont wel aan, zij het op een onverwachte manier, hoe heikel mijn onderwerp is en nog meer de manier waarop ik het behandel. Ik ben mij er namelijk hyperbewust van hoezeer ik niet ánders kan dan over mijzelf schrijven als ik over mijn ongeluk en de nasleep ervan wil schrijven – en dat wil ik. Het is míjn ongeluk, het is hoe ík het ervaren heb. Natuurlijk loop ik het risico larmoyant te zijn, navelstaarderig, sentimenteel… Ja, ik zou zelfs de indruk kunnen wekken dat ik mijn leed wil uitvergroten, dat ik er – godbetert – aandacht voor zou vragen. Erkenning. Compassie.

Dat is nu net níet de bedoeling. Het enige wat ik wil, is, zoals ik het al meteen opschreef: voor mezelf de herinnering aan een belangrijke episode in mijn leven bewaren en dat op een zo grondige en degelijke manier doen dat ook anderen er iets aan kunnen hebben. Ik wil het natuurlijk ook zo góed mogelijk doen, op een manier die voor mijn part het louter documentaire of journalistieke overstijgt. Op een literaire manier, zeg maar. Dat houdt onder meer in dat ik de medische details tot een minimum beperk, en dat niet alles wordt geëxpliciteerd, zodat de lezer nog een kluif rest. De vergelijking met de piëta moet op die manier begrepen worden. Er staat: ‘Hij knielde naast me en liet me op zijn dijbenen rusten. Ik zei bijna: op zijn schoot, maar dat doet misschien te fel denken aan een piëtatafereel.’ De illustratie erbij was uiteraard ironisch. Ik dacht dat dat duidelijk was.

Ik dacht zelfs nog, op het moment zelf dat ik het schreef: hopelijk wordt dit niet misbegrepen. Hopelijk is er niemand die het in zijn hoofd haalt om te denken dat ik wérkelijk, door de ‘topos’ ‘piëta’ uit de kast te halen, mijn situatie van dat moment wil vergelijken met het lijden van onze Goede Heer. Quod non: in vergelijking met het Zijne, dat metafysisch en metaforisch was en naar verluidt het lijden van de hele mensheid in zich opnam, was mijn lijden uitermate banaal en hoogst particulier. Ik leg er dan ook zo weinig mogelijk nadruk op – en als ik er toch melding van maak, dan omdat het, in het kader van mijn opzet, onvermijdelijk is.