zondag 25 oktober 2020

scherf 71

Ik beken, ik heb gezondigd. Ik heb moedwillig een coronamaatregel overtreden. Ik ben er niet voor gestraft, maar ik denk anderzijds toch ook dat ik niet echt onverantwoordelijk heb gehandeld.

Het ging zo.

Samen met vriend S. was ik in de cinema een film gaan zien – On The Rocks van Sophia Coppola, niet veel soeps, een burgertruttendrama, maar daarover gaat het hier niet. Nauwelijks volk in de zaal, alles coronaproof, bubbels en mondmaskers etcetera, al moet ik toegeven dat ik toch af en toe dat ding wat heb laten zakken ten einde wat vrijer te kunnen ademen. Maar dat is niet het vergrijp waarover het hier gaat. Achteraf inviteerde S. me bij hem thuis – waar anders konden we nakaarten over de film aangezien de hele horeca weer achter slot en grendel zit. Wat mij betreft zie ik S. als lid van mijn bubbel, ik veronderstel dat hij mij omgekeerd dezelfde status toekent – al weet je dat eigenlijk nooit: het al dan niet deel mogen uitmaken van een bubbel is op zich een heikele zaak waarover je, vermoed ik, soms ook maar beter kunt zwijgen. (Overigens, hoe zit het nu? Bestaat de bubbel uit vier of acht of tien mensen? Steeds dezelfde? Eigen gezin inclusief knuffelcontact – wat volgens mij toch ook wel een aanzetten is tot overspeligheid? En wat met de talrijke eenpersoonsgezinnen? Elke week een andere bubbel? Ik kan niet meer volgen. Ik houd het simpel en beperk, voor zover mij dat extra moeite kost, mijn contacten. Maar ik tel – uit principe – niet en leg geen preferentiële rangordes aan.)

Wij dus aan S.’s tafel, pinten drinken. Werkmanspintjes, uit het flesje dus, en niet omdat dat coronaproof zou zijn maar gewoon omdat pinten, als ze niet van het vat zijn, dan beter smaken. En ondertussen maar kletsen over waarom die film niet deugde, over een ongelukkige coronacampagne van de stad Brugge, maar ook over onder meer – en nu moet ik even mijn geheugenflarden sorteren – Een regenboog ontrafelen van Richard Dawkins, Het Leven en de Opvattingen van de Heer Tristram Shandy van Laurence Sterne en Het civilisatieproces van Norbert Elias, waarvan S. zegt dat het voor hem een van de belangrijkste boeken is die hij ooit gelezen heeft en wie ben ik om hem niet te geloven.

Om maar te zeggen dat we goed aan de babbel waren en ja, trek er nog maar eentje open.

Shit, het is al kwart voor twaalf!

Dat is het punt waarop ik wou komen. Het was al kwart voor twaalf en binnen een kwartier was ik verondersteld, vanwege de avondklok, mij niet meer op straat te vertonen. Nochtans moest ik via straten mijn woning zien te bereiken aangezien Scotty mij niet kan upbeamen – tien minuutjes stappen van bij S., dus het kon nog.

Maar ik had er geen zin in. We hadden het zo goed samen, ons gesprek ging ergens over, en wat kon het voor kwaad om helemaal alleen op verlaten straten op huis af te stappen?

Ik stond voor een dilemma. Een abstracte burgerplicht of een concrete vriendschapsloyaliteit. Ik voelde het dilemma knagen. Nu per se de brave burger willen zijn, leek me laf. Ik koos voor de lichte anarchie. Dat het mij 250 knotsen zou kunnen kotsen, nam ik erbij. ’t Zou zuur betalen zijn, uiteraard, maar ik had nu echt geen zin om op te breken. Het virus zou geen sikkepit profiteren van mijn rebellie. Of ik nu voor of na twaalf uur huiswaarts keerde, dat zou het verschil niet uitmaken.

Een uur later sloot S. achter mij zijn voordeur. Ik voelde me vogelvrij, aangeschoten wild. Maar de stad was verlaten, morsdood. Bladeren waaiden door de natte straat. Alles was stil, hier en daar nog licht achter een raam. Ik stapte stevig door, maar koos wel voor het traject langs Rozendal en de Gieterijstraat in plaats van de kortste weg via de Beenhouwersstraat omdat ik op die manier dacht eventuele politiepatrouilles te vermijden.

Ik zag geen kat. Werkelijk niets of niemand.

Het stukje langs het Stil Ende op de wandelstrook langs de Gulden Vlieslaan was ook snel overbrugd – al moet ik toegeven dat ik uitkeek naar een mogelijkheid om mij raprap tussen de zwanen en de eenden achter een struik te verbergen in het geval alsnog een combi zou opdagen. Quod non: nullam combi.

Groot was mijn verbazing – en men moet het zich proberen in te denken wat het betekent op een ogenblik dat iedereen al bijna een uur verondersteld wordt niet meer in de openbare ruimte aanwezig te zijn – toen ik, vlak voor mijn deur aangekomen, een lege autobus met nog een bestemming op het digitale bord boven de voor- en achterruit aangegeven (‘STATION’) mijn straat zag indraaien. Kon het absurder?

 

Foto: Sammy Roelant. 'Een van de droevigste dingen die ik dit jaar zag', verzuchtte hij op Facebook en hij wendde zich tot de stadsdiensten. Als gevolg van zijn klacht werden deze borden verwijderd: zie deze link.