zondag 18 oktober 2020

scherf 65

Hoe kan een overlever van de naziterreur geloofwaardig vertellen wat hij – of zij – heeft meegemaakt? Dat is de centrale vraag in Schrijven of leven van Jorge Semprun, een autobiografisch relaas van een schrijver die twijfelt: moet ik getuigenis afleggen van de gruwel die ik heb meegemaakt en zo ja, hoe? Semprun heeft er bijna twintig jaar over gedaan om hieruit te geraken. Zijn eerste concentratiekampgetuigenis, De grote reis, werd pas in 1963 gepubliceerd. Daarna volgden nog meer boeken waarin hij telkens terugkwam op zijn ervaringen in Buchenwald, waar hij bijna anderhalf jaar een politiek gevangene was.

Op het eerste gezicht lijkt het aangewezen om de dingen te vertellen zoals ze zich hebben voorgedaan, onopgesmukt, één op één. Maar zo werkt het niet met concentratiekampervaringen. Ze zijn te gruwelijk voor woorden. Ze zijn onbevattelijk. ‘De waarheid die wij te vertellen hebben – als we dat tenminste willen, heel veel zullen nooit die aandrang voelen – is niet erg geloofwaardig… Het is zelfs een onvoorstelbare waarheid...’ (133) Om gehoord te worden, zijn ‘kunstgrepen’ nodig. ‘Zoveel kunstgrepen dat het kunst wordt!’ (133) Je kunt wetenschappelijke rapporten over de kampen schrijven, met veel tabellen en cijfers, maar ‘de essentiële waarheid van de ervaring valt niet over te dragen… Of eigenlijk alleen in literaire vorm...’ (134-135)

Maar dat is natuurlijk een heikele onderneming. Als de concentratiekampschrijver (de Shoah-schrijver; de Holocaust-schrijver) de juiste toon niet treft, schiet hij zijn doel voorbij. De kunstgreep moet uitgebalanceerd zijn, subtiel. En de schrijver moet zich niet concentreren op een droge opsomming of ‘beschrijving van de verschrikkingen’. ‘Niet uitsluitend in ieder geval, en niet eens in hoofdzaak. Het zal dan gaan om een verkenning van de menselijke ziel te midden van de verschrikkingen van het Kwaad...’ (137)

De benodigde kunstgreep vergt een eigen stijl, een eigen taal, een eigen structuur. Voor die structuur wil Semprun zich baseren op muziek: ‘het boek dat ik wilde schrijven (…) zou zich voeden met muziek: dat zou de matrijs zijn, de structuur van de fictie’ (168). Hij denkt heel concreet aan de muziek van Zarah Leander, jazz, Mozart, Luis Armstrong.

Maar de kunstgreep behelst ook fantasie: ‘de realiteit heeft vaak verzinsels nodig om waar te worden. Dat wil zeggen waarschijnlijk. Om de lezers te kunnen overtuigen en hun emotie los te krijgen.’ (272) Uiteraard zal dosering hierbij een belangrijke factor zijn: wie te veel verzint om de waarheid te vertellen, riskeert ongeloofwaardig te worden, of voor een overdrijver of sentimentalist te worden aangezien. De dosering betreft ook de informatie: de schrijver bepaalt hoeveel informatie hij aanreikt, wanneer en in welke volgorde: ‘Soms moet je je weten te beheersen, om de lezer gretig te houden.’ (273)

Het moge duidelijk: als fictie de enige manier is om de verschrikkelijke werkelijkheid weer te geven, dan is het een bijzonder delicate onderneming. De literaire merites van de schrijver krijgen in elk geval ook een morele dimensie.

 

Jorge Semprun, Schrijven of lezen (1996; vertaling door Jeanne Holierhoek van L’Écriture ou la vie (1994))