dinsdag 20 oktober 2020

scherf 67

Tijd


Tijd is niet meetbaar. Een seconde, een minuut, een uur, een dag, een jaar duurt nooit even lang. Een mensenleven ook niet.

Primo Levi wijst ons erop dat de tijd in het concentratiekamp anders verloopt dan daarbuiten. De oudgedienden lachen om de vraag van de nieuwkomers hoe lang ze daar zullen moeten blijven. ‘Ze lachen en geven geen antwoord: voor hen is sinds maanden, sinds jaren, het probleem van de verre toekomst verbleekt, heeft alle scherpte verloren, vergeleken bij de zoveel dringender, concreter problemen van de onmiddellijke toekomst: hoeveel je vandaag te eten krijgt, of het gaat sneeuwen, of er kolen gelost moeten worden.’ (40) Primum vivere deinde filosophari. Eerst het vreten, dan de moraal. Eerst overleven, dan leven.

Ik wil uiteraard de zaken in perspectief blijven zien, de vrijheidsberoving van de milicien is niet te vergelijken met die van de krijgsgevangene, maar die tijdservaring van de nieuwkomer herken ik wel. Ik ging ervan uit dat ik niet zou moeten blijven, dat ik argumenten had om alsnog aan dat hele jaar dienstplicht te ontkomen. De eerste dag duurde eindeloos. Hoe kom ik hier weg, was de eerste bekommernis. Elke nieuwe administratieve horde, elke plichtpleging diende zich aan als een schier onverwinnelijke hindernis en werd als puur tijdverlies ervaren. De ergernis om een uur aanschuiven of wachten kon groot zijn. Maar daarna zou de verlossing komen. Toen bleek dat ik niet één dag maar tien maanden zou moeten blijven, verslapte dat strakke perspectief algauw. De dringendheid van die eerste uren verwaterde, het werd me stilaan onverschillig, ik stond er niet langer bij stil. Het ongeduld verdween. Het onderscheid tussen wachten en niet-wachten verdween. Toen die tien maanden voorbij waren, bleek het zelfs moeilijk om mij opnieuw aan een normaal tijdsverloop aan te passen.

Levi legt overigens ook nog een scherpzinnig verband tussen tijdsbeleving en levenshouding. Voor pessimistische gevangenen, die niet geloven dat ze het kamp levend zullen verlaten, is er geen perspectief. De optimisten daarentegen bewaren een horizon. De pessimisten situeren de ondergang vlakbij, de optimisten brengen het geduld op om desnoods een lang wachten op de verlossing erbij te nemen – zij zijn ervan overtuigd dat, ‘hoe hard het leven dat ons wacht ook is, er redding zal komen, binnen afzienbare tijd, en dat als we maar niet versagen, we ons huis en de onzen zullen terugzien’ (40-41). Het optimisme schenkt het vermogen om de tijd op te rekken en uiteindelijk zelfs stil te doen staan, hem niet in korte brokken op te splitsen waarop het ongeduld zich dan de tanden stukbijt. Verderop in Is dit een mens beschrijft Levi dit met andere woorden: ‘Voor levende mensen heeft elk ogenblik tijd zijn waarde, des te groter naarmate men het met een rijker innerlijk beleeft (…). Nu de tijd voorbij was waarin de dagen snel wisselend, kostbaar en onherroepelijk op elkaar volgden, stond de toekomst grauw en vormeloos voor ons, als een onneembare barrière. Voor ons was de geschiedenis stil blijven staan.’ (134)

 

Primo Levi, Se questo è un uomo (1958), door Frida de Matteis-Vogels vertaald als Is dit een mens (1987)