dinsdag 13 oktober 2020

bij hun zinnen 2

In het voorwoord, dat gewoonlijk aan een geschrift voorafgaat, geeft de auteur een verklaring van het doel dat hij zich in dit werk heeft gesteld, alsook van de aanleiding tot het schrijven ervan en de verhouding waarin het werk naar zijn mening staat tot andere vroegere of hedendaagse behandelingen van het onderwerp.

Dat is al meteen een hele boterham – het gevaar bestaat dan ook, wanneer de auteur zijn informatie over doel, aanleiding en verhouding niet doseert, dat het voorwoord het corpus gaat overvleugelen en dat dat corpus dus niets anders wordt dan een herhaling van het voorwoord. De auteur moet dus een en ander achterhouden. En dat moet op zulkdanige wijze gebeuren dat het zijn geloofwaardigheid niet aantast. Zeker in een wetenschappelijk of filosofisch werk, waarin geen plaats is voor literaire verteltechnieken.

Het schrijven van een voorwoord vergt een bepaalde retoriek, waarbij informatie wordt achtergehouden op een manier die dat achterhouden zelf onopvallend maakt. De goede kaartspeler zal zijn troeven ook niet al te nadrukkelijk in de hand houden. De spion, die riskeert te worden opgepakt, kan maar beter een aantal zaken niet weten – zo kunnen deze hem op de martelbank niet worden ontwrongen.

De auteur moet zelfs een soort van onwetendheid voorwenden. Hij moet zijn weten op methodische wijze opschorten – zoals Descartes, wiens méthode eruit bestond dat hij al zijn weten tot een absoluut nulpunt terugbracht (hoewel hij natuurlijk al die tijd wel bleef weten wat hij allemaal wist, anders zou natuurlijk die reductie richtingloos zijn geweest en op niets zijn uitgedraaid). De retoriek van het voorwoord, ook van een wetenschappelijk of filosofisch werk, waarvan in dit geval – het gaat om de Vorrede, waarvan de geciteerde in de eerste zin is, op Hegels Phänomenologie des Geistes – zeker sprake is, heeft, vreemd genoeg, een esthetische, literaire component, en permitteert zich in die zin een literaire vrijpostigheid waarbij, vreemd genoeg, wordt gerekend op een suspension of disbelief bij de lezer: die moet even vergeten dat de auteur natuurlijk wel degelijk alles al weet wat hij nu voorwendt niet volledig te beheersen.

Als dat allemaal kan worden gegarandeerd, ja, dan kan de auteur in zijn voorwoord iets zeggen over doel, aanleiding en verhouding.

 

Georg Wilhelm Friedrich Hegel, Het wetenschappelijke kennen, 41 (vertaling van System der Wissenschaft (1807) door Peter Jonkers, 1978)