donderdag 22 oktober 2020

scherf 69

Witwasarchitectuur

Ik deel op Facebook een kritisch stukje van Stefan Moens over het nieuwe gebouw van ING-Paribas aan de Warandeberg in Brussel. Vroeger stond daar een dubbele logge zwarte bunker, nu verrijst er een sierlijk wit gebouw met golvende lijnen. Stefan Moens’ belangrijkste argument is dat het ontwerp totaal geen rekening houdt met de omgeving (Centraal Station en Paleis voor Schone Kunsten) en ik ben het met hem eens. Een instelling die nog maar net door de overheid, en dus door alle belastingbetalers, is gered, zou zich best wat bescheidener opstellen.

Laconiek open ik het debat met ‘Ge krijgt de architectuur die ge verdient.’

Een zoveelste nutteloze verspreiding van een scherf informatie, die onopgemerkt zou voorbijgaan ware het niet dat Leo Van Broeck, tot voor kort Vlaams Bouwmeester, die ik in die hoedanigheid zeer apprecieerde omwille van zijn vaak gedurfde stellingnames over onder meer ruimtelijke ordening, zich mengt. Volgens hem is de commentaar van Stefan Moens niets anders dan een typisch voorbeeld van conservatisme: ‘De kritiek die hier op Facebook geuit wordt verschilt in niets van het kabaal dat de cultuur-elite in Parijs destijds (Huysmans, Maupassant en Zola voorop) maakte toen de werf van de Eiffeltoren begon.’

Beste Leo Van Broeck, antwoord ik hem, misschien is het de normale gang van zaken dat een gebouw pas honderd jaar later in zijn omgeving wordt opgenomen en aanvaard. Ik ben geen architectuurkenner, sommige commentaarschrijvers hier – ondertussen heeft ook Gilbert Decouvreur gereageerd – zijn dat zeker veel meer dan ik. Waar het mij in eerste instantie om te doen is, is de protserigheid, de veraanschouwelijking van status, geld en macht in dit concrete geval (net zoals bij een aantal andere bankgebouwen). Banken zouden best wat bescheidener bouwen dezer dagen. Zeker na de ‘redding’ met overheidsgeld na 2008. Vandaar de beoogde dubbelzinnigheid van het woord ‘verdienen’ in mijn eigen commentaar.

Ik denk daarbij ook aan de KBC-toren in Zwijnaarde, die in 2008, in volle bankencrisis, werd opgeleverd. Het duurde een paar jaar vooraleer die bank er zijn logo aan durfde op te hangen. Alsof ze daar aanvoelden dat ze er zich niet populair mee zouden maken, om zo onmiddellijk na de crisis zo’n statussymbool in te huldigen.

Leo Van Broeck antwoordt: ‘Maar ik kan me bijna niets bescheidener indenken dan wat eenvoudige verticale witte betonnen streepjes. Geen protserige inkompartij, geen dure marmer, geen spectaculaire volumes met uitkragingen, geen “starchitecture”, geen Bilbao effect, geen ambitie van city branding. Gewoon tof hedendaags. Verschillend, maar totaal NIET schreeuwerig. En wie het werk van Baumschlager en Eberle wil bekijken ziet dat ze altijd rustig en bescheiden werk afleveren. Zuiver, eenvoudig, to the point, maar wel hedendaags en extreem duurzaam. Bovendien is een groot gebouw altijd een maatschappelijk feit dat altijd krachtig en zichtbaar is, alleen al vanwege zijn afmetingen. De tijd staat niet stil en elk hedendaags gebouw is het in het licht van een minimum aan culturele authenticiteit verplicht om een eerlijk kind van zijn tijd te zijn. Het zal dus steeds een “verschil” maken. Ik maak me sterk dat die vormgeving zeker niet uit de hoofden van de bankdirecteurs en de marketing afdeling komt en een authentiek product is van goede architecturale creatie.’

Ik bedank Van Broeck voor zijn commentaar, die ik waardevol vind. En voeg daar aan toe: ‘Onder voorbehoud, want ik heb het gebouw enkel van de buitenkant gezien, en dan nog in onafgewerkte staat: ik zie in het gebouw een afgesloten massa, zéér ontoegankelijk, zich niets aantrekkend van de omgeving. In die zin eigenlijk een kluis, en als dusdanig uitermate geschikt als representatie van een bank. Ik zie er ook een schrijn in, als om juwelen te verzamelen. En ja, die golvende lijn, dat zal dan wel zijn om het strakke, hyperrationele en onmenselijke enigszins te verzachten. Een gemakkelijke oplossing, als u het mij vraagt. Overigens, nu we toch bezig zijn: zeer opvallend is de witte kleur. Op zich niets mis mee, maar ik vraag me dan af in hoeverre de keuze ervoor niet veelzeggend is, wetende dat de voorganger van dit gebouw op dezelfde plek gitzwart was. Op zich toch ook wel intrigerend, niet? De connotatie met witwassen is niet eens vergezocht, denk ik dan.’