23 maart 2006
ACHTING en MINACHTING
Het is een vreemd iets, achting, er is iets mis mee. Het is
geen evident gevoel. Van achting wordt maar gewag gemaakt als de vanzelfsprekendheid
zoek is. ‘U stijgt in mijn achting’, bijvoorbeeld, is een uitdrukking die – en
dan nog vaak niet zonder ironie – wijst op het rechtzetten van een scheve
situatie. De beleefdheidsformule ‘Met hoge achting’ onderaan een brief smaakt
naar berekening en hypocrisie. Ze klinkt, als je de gewenning van het geijkte
ervan aftrekt, hoe dan ook hol. De formule is trouwens een pleonasme want een
achting die niet hoog is, is geen achting. Het overbodige adjectief lijkt er te
zijn om anticiperend de twijfel weg te werken die zou kunnen ontstaan bij de
ontvanger van de brief. Achting is vaak niet meer dan acting. Het kost niets.
Achting is, al bij al, een onduidelijk concept. Het drukt een gevoel uit dat
nog in het midden laat of er tot een echt, niet vrijblijvend engagement
(waardering of bewondering) zal worden overgegaan. Achting is neutraal. Het is
een verplicht nummertje. ‘Geef acht!’, brult de sergeant – en wat geef je dan?
Iets wat doet denken aan het rechtop staan van de hele klas als de directeur of
meneer pastoor binnenkomt. Het tegenoverliggende gevoel, minachting, is
omlijnder. Explicieter. Veel minder passief. Hier wordt méér gemobiliseerd. In
vergelijking met minachting is achting zo’n halfbakken concept als respect of
naastenliefde. Het is bewondering die nog geen bewondering wil zijn. Minachting
welt uit je diepste krochten op, is onweerstaanbaar, niet te stuiten. Het is
iets fysieks want je voelt het in je vingers, je neus. Achting is een kabbelend
beekje van troebel water dat de weg van de minste weerstand zoekt. Je hoeft er
niets voor te doen, het is een gevoel dat vanzelf komt voor om het even wat of
wie min of meer positief lijkt. Het is goedkoop. Het is geen engagement, zoals
minachting.