Een paar
zondagen geleden leerde ik Pieter Waterdrinker kennen door het programma
‘Zomergasten’. Ik had nooit eerder van hem gehoord. Waterdrinker bleek een
schrijver, Ruslandkenner en bijzonder boeiend verteller. Ondánks de
interviewster, Janine Abbring, die mij in vorige afleveringen al mateloos had
geërgerd met haar akelige uitspraak van een verminkt Nederlands en met haar
consistente geönderbreek, bleef ik kijken en besloot ik zo snel mogelijk iets
van die Waterdrinker te lezen.
Het toeval
besliste dat het Tsjaikovskistraat 40 werd,
een weergaloos verteld autobiografisch relaas, over Waterdrinkers
wederwaardigheden in Moskou en Leningrad, over zijn jeugd en ouders in
Zandvoort, maar ook over de Russische geschiedenis in 1917, de instorting van
de Sovjet-Unie zeven decennia later en de huidige kapitalistische anarchie en
normloosheid die er heersen.
In hoofdstuk
13 heeft Waterdrinker het over het proces dat hij aangesmeerd kreeg vanwege
vermeend antisemitisme in een van zijn vroege boeken. Uit alles wat hij daar
zegt – aanleiding, verloop van het proces en de vrijspraak, die werd bevestigd
in beroep – blijkt dat dat proces hem ten onrechte was aangedaan. Waterdrinker
besluit dan ook: ‘Het geld kregen we terug, maar ik kan aan deze geschiedenis
niet anders dan met walging terugdenken.’
Uiteraard vond
Abbring, tuk op sensatie (en daarom ook vissend naar biografische gegevens die
behoren tot de privésfeer), het nodig om deze oude case terug op te rakelen. Dat was niet naar de zin van
Waterdrinker. Hij mocht dan al tonen dat hij absoluut geen zin had om op die
kwestie in te gaan, ze bleef maar doorvragen. Zijn verontwaardiging daarover was
oprecht maar bleef zeer voorkomend-ingehouden.
Nu ik in Tsjaikovskistraat 40 de passage over dat
antisemitisme-proces heb gelezen, kan ik niet anders dan de houding van Abbring
totaal verwerpelijk te vinden. En ik kan niet anders dan met instemming en aan
Abbring denkend de zin citeren die Waterdrinker enige bladzijden eerder over de
aanklaagster van het Openbaar Ministerie in dat bewuste proces schrijft, een zin waarin hij het voorspellend lijkt
te hebben over Janine Abbring: ‘zodra ik door een kenau met een hete aardappel
in haar strot op beschuldigende toon werd ondervraagd’.