Ik herinner mij nog merkwaardig scherp de wandeling die
ik meer dan veertien jaar geleden samen met een zestal vrienden maakte op een Noord-Normandisch strand. We liepen
eerst in de zon maar daarna onder een dreigende hemel – we hielden het nog net
droog. Het plezierige van dat soort wandelingen is dat de groep voortdurend van
samenstelling wisselt. Het is voldoende dat de een zich bukt om een schelp op
te rapen, of een stuk wrakhout, of het gesprek dat aan de gang was wordt
afgebroken en er wordt een nieuw opgestart, met de persoon die dan blijkt naast
je te lopen.
Ik herinner mij niet de gesprekken, maar wel de
wandeling zelf: het rood van G.’s pullover, het prachtige licht, de horizonlijn
die soms verdween omdat zee en lucht in elkaar overgingen, om zich daarna
opnieuw messcherp af te
tekenen. Ik was vooral bezig met wat ik zag, ik maakte foto’s. Daardoor liep ik
voortdurend een eind achter mijn druk in gesprekken verwikkelde vrienden aan,
of parallel mee op. (Ten andere: wat zou ik me nu nog van die gesprekken
herinneren, mocht ik er wél aan hebben deelgenomen?)
Wie met
fotograferen bezig is, verwijdert zich van de groep. En dat niet alleen in
ruimtelijke zin. Hij neemt niet deel aan de conversatie, hij vangt niet op wat
er wordt gezegd. Hij is er bij maar eigenlijk ook niet. Als je er echt bij wil
horen, is het geen goed idee om het samenzijn tegelijkertijd ook te willen fotograferen.
Het is of het een of het ander.
Normandië (F) - 040707