Joke Hermsen
heeft het in haar essay De melancholie
van de onrust over het begrip ‘nataliteit’ bij Hannah Arendt. We worden de
eerste keer geboren in een bepaald land, met een geslacht, kleur, genetische
code. Die bepalen wat we zijn; het
zijn onveranderlijke kenmerken van onze identiteit. In de overgang van
kindertijd naar volwassenheid leren we dat we sterfelijk zijn. Dat belaadt ons
met melancholie. Deze aandoening hoeft niet per se negatief te zijn. Ze kán verkeerd uitdraaien en recht naar de
psychiatrie leiden, maar dat hoeft niet. Een mens kan een tweede keer geboren
worden. Dat gebeurt wanneer hij zich voor de ander en het andere opent in zijn
sociale en culturele omgeving. (Ik heb Arendt niet gelezen, maar vermoed dat
dit is wat zij Amor Mundi noemt.) Dit
zich openen kan aanleiding geven tot een nieuw begin, dat meteen ook een
verandering van de identiteit inhoudt. Dat proces herhaalt zich voortdurend,
wij bevinden ons in een permanente statu
nascendi, wie gezond is verandert voortdurend. Dat is wie we zijn.
Hermsen:
‘Mensen kunnen hun melancholieke gevoelens van verlies en eenzaamheid opnemen
in een verhaal dat zij aan anderen voorleggen door in de publieke ruimte uiting
te geven aan wie zij zijn. In deze
“tweestemmigheid” ligt de mogelijkheid van het nieuwe besloten, dat wil zeggen
het vermogen van mensen om te veranderen, een nieuwe weg in te slaan, een
nieuwe koers uit te zetten of tot een nieuw inzicht te komen.’ En dan citeert
ze Arendt: ‘”Slechts in de volle beleving van dit vermogen te beginnen, liggen
het geloof en de hoop besloten.”’
Bij het lezen
van deze bladzijden moet ik onwillekeurig denken aan het discours van onze
Vlaamsnationale ‘alliantie’, die het onder het motto ‘de kracht van verandering’
over ‘identiteit’ heeft, maar tegelijk een uitermate krampachtige, op zichzelf
terugplooiende, polariserende en niet gelukkig makende starheid propageert. En
dan komt het ziektebeeld van een verkeerd ontwikkelde melancholie op de
proppen. Hermsen: ‘We klampen ons vast aan de begrenzingen van huis, tuin en
identiteit, en zijn niet meer geïnteresseerd in de wereld noch in de anderen.
In plaats van een “wie” te worden, hechten we ons aan een of meer van de
feitelijkheden die onze watheid of identiteit bepalen: afkomst, ras, sekse of
religie. Hoe luider de “eigenheid” van het “wat” verkondigd of verdedigd wordt,
hoe kleiner de kans op het nieuwe, op verandering, op wording, en dus hoe
groter de pathologische melancholie of depressiviteit. Maar ook: hoe meer
mensen zich als een vertegenwoordiger van een bepaalde, vaststaande identiteit
gaan opstellen, hoe minder ze zich met anderen kunnen verbinden.’
De kracht van
verandering? Ja, deze die van een gezond persoon een ziek mens maakt.