De organisatie
die de afgelopen week werd ontmaskerd, had een streng uitgebouwde hiërarchische
structuur. Een van de kenmerken ervan was dat je kunt opklimmen naar een hoger
niveau als je deelneemt aan activiteiten. Dat lijkt mij op zich zeker geen
slecht idee. Ik citeer even de VRT-website:
‘Als je een sympathisant bent, maar nog niet hebt meegedaan aan een activiteit,
dan ben je een "Normie". Leden die aan 1 of 2 activiteiten hebben
deelgenomen, worden "Rekruut" genoemd. Als je aan meer dan 3
activiteiten hebt deelgenomen, dan ben je een "Strijder" en vanaf
meer dan 10 activiteiten mag je jezelf een "Veteraan" noemen.’ Einde
citaat.
De sluitsteen
bovenaan deze piramide is de eindbaas. Eindbaas:
ik had dat woord nog nooit gehoord. Het staat ook niet in mijn Van Dale van
2005. Google leert mij dat het uit de gamewereld komt. Ik noteer de volgende
definitie (www.betekenis-definitie.nl):
‘Normaal gesproken het laatste, grotere, karakter of wezen dat je moet
uitschakelen in een computerspel voordat je naar een volgend level gaat of het
spel wint. De laatste jaren steeds vaker gebruikt als guitige omschrijving
binnen de kantoorcultuur voor iemand die beslissingen neemt of invloedrijk is.’
Einde citaat.
In deze
definitie interesseert mij vooral het woord ‘guitig’. Ook dat woord gebruiken
wij niet vaak. Het betekent, volgens dezelfde bron: ‘op een leuke, speelse
manier ondeugend’. Van Dale houdt het bij: ‘schalks’.
Laat mij hier
het woord ‘speels’ onderstrepen. Het werkwoord ‘spelen’ keert ook terug in de
uitdrukking ‘de baas spelen’. Het doet ons nadenken over de fascinatie die
mensen, kinderen maar ook volwassenen, hebben voor hiërarchische structuren. Wat
mij vooral interesseert, is de psychologie achter deze aandrang, achter deze
fascinatie. De diepe inworteling van gevoeligheid voor gezag en autoriteit.
Gevoeligheid, zowel positief als negatief: in de vorm van aanhorigheid of
afkeer.
Wat er in het hoofd van een leider omgaat, weet ik niet.
Maar qua ondergeschiktheid ben ik wél een ervaringsdeskundige. Wat mij daarbij
altijd bezighoudt, is de aantrekkingskracht die uitgaat van het ondergeschikt
zijn. Misschien zoeken we er wel een comfort in – de koestering, het niet zelf
moeten beslissen, de aai over onze bol. En zou het kunnen dat dit comfort een
echo inhoudt van wat wij als kind hebben ervaren binnen de toen nog onbetwiste
hiërarchie van het gezin waar wij deel van uitmaakten? Hoe vaak en hoe intens
zijn wij in onze latere, zogenaamd volwassen levens het vaderlijke en het
moederlijke niet blijven zoeken?