voor deze
rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen
19 maart 2006
ACHTERWERK
Het onderwerp leek mij smakelijk, uitdagend, een beetje
provocerend, prikkelend, kortom ronduit – zeg dat wel! – interessant en ik keek
er dan ook naar uit om het hier te behandelen, maar hoezeer ook ik mij er de
afgelopen dagen de kop op heb gebroken, ja, ik heb me gewoon suf gepiekerd: veel
heb ik er niet over te melden. (De rubriek moet decent blijven.) Ik heb gedacht
aan associatieve uitwegen via de Maagdenburgse Bollen; het oeuvre van Gerard
Reve; de heupwiegende gang van menige zich van dat heupwiegen bewuste deerne;
de textieldoorslag van nauwelijks verhulde vormperfectie in een strakke – neen,
niet té strakke – jeans; het contrast tussen de gave huid van de bips en de
gore substantie die uit de duistere reet tussen beide vleselijk-blanke
globehelften naar buiten glipt en die ons keer op keer vanuit het anonimaat van
de pot op onze onontkoombare verwantschap met de brute materie wijst. Maar veel
verder kom ik niet. Dat stelt mij – en misschien ook u – een beetje teleur. Ik
kwam tot de conclusie dat de essentie van het onderwerp is dat de essentie
ervan niet in woorden te vatten is. Van het hele menselijke lichaam lijkt het
achterste het meest onpersoonlijke, het meest ongedefinieerde. (Is het daarom
zo aantrekkelijk? Is het daarom dat het kind op die plek billenkoek hoort te
ontvangen, omdat op die manier zijn persoonlijkheid, door de onpersoonlijkheid
van de geteisterde lichaamszone, het minst wordt aangetast? Is het achterste
daarom zo onweerstaanbaar dat bijvoorbeeld handtastelijke – vreemde
woordovereenkomst met ‘handtas’, maar dat terzijde – vrouwengekken het niet
kunnen laten om als er eentje met zo’n volmaakt exemplaar achter zich aan
passeert er een tik aan uit te delen? Zeer tot ergernis, en terecht, van de
bezitster van het achterwerk in kwestie want die voelt zich in haar persoonlijkheid
gekrenkt, ja tot louter vleselijke onpersoonlijkheid gereduceerd. Ja, je kunt
zeggen dat een achterwerk dik is, of pezig, of smakelijk, of uitgezakt, of
reviaans goddelijk – maar daarmee kom je niet verder dan een oppervlakkige
benadering. Doorstoten, zonder in cynisch gemierenneuk te vervallen, tot de
welhaast mythische kern (en mythisch moet die kern zijn want hoe anders moet je
die onweerstaanbare aantrekkingskracht verklaren), is ten enenmale zeer
moeilijk; wellicht is het een ideaal dat enkel is te benaderen door literaten
die het hier behandelde item in een narratief weefsel weten te hullen.