Een van de aangenaamste omstandigheden die een reizende
fotograaf zichzelf kan gunnen, is om ’s morgens vroeg, wanneer alle anderen nog
slapen, voor dag en dauw dus, de ’s avonds bereikte maar nog onverkend gebleven
lokaliteit te bewandelen. Niemand is op straat, er rijden geen auto’s, het dorp
is een onbeschreven blad. Hij maakt er kennis mee, zoals het op zichzelf is –
los van alle herinneringen en verwachtingen: puur geometrie, kleur, textuur. En
dan valt, door een straat die oost-west gericht is, het licht van de opkomende
zon op dat onbeschreven blad. Dan kunnen er kleine wonderen gebeuren – dingen lichten
op en schrijven op muren in plaats van op de grond een afbeelding van zichzelf.
De fotograaf ziet het en legt het vast, met het besef dat die schoonheid niet
zijn verdienste is – zijn enige verdienste is het zich de moeite te hebben
getroost vroeger dan de
anderen op te staan. Maar zijn inspanning loont de moeite: tijdens het ontbijt
zwijgt hij over de schatten die hij heeft meegebracht.
Champagne (F) – 050716