(samenvatting; werkdocument)
1. De bedreigde zwaan
Een
zwaan die angstig is, maakt zichzelf groot en angstwekkend door zijn vleugels
uit te slaan en te blazen. Dit lijkt, aldus Joke Hermsen, ‘de huidige tijdgeest
te verbeelden’: ‘Velen voelen zich vandaag de dag net als de zwaan bedreigd in
hun bestaan en reageren woedend als iemand hun mening niet deelt of hun huis,
land of tradities te na komt of ter discussie stelt.’ Vluchtelingen worden ‘illegaal’
genoemd en dienen als de zondebok waarop we onze angsten afwentelen: ‘voor
klimaatverandering, voor een nieuwe financiële crisis, voor terreur en
aanslagen, maar ook voor het verlies van de eigen identiteit en de eigen
vertrouwde tradities’.
Onze
samenleving wordt door melancholie gekenmerkt. ‘De melancholische mens treurt
om wat voorbij is, ervaart een algehele zinloosheid van het bestaan en wordt
geplaagd door een vrees voor het onbestemde en gevoelens van onmacht en
onzekerheid.’
Melancholie
kan leiden tot gezonde creativiteit, maar ook tot onrust, angst, overdreven
nostalgie en andere pathologische afwijkingen. Hermsen wil in haar boek nagaan
wanneer, als gevolg van welke omstandigheden, melancholie zich in de ene dan
wel in de andere richting ontwikkelt.
2. Melancholie: van
alle tijden en culturen
Melancholie
is sterfelijkheidsbesef, ‘sadness without a cause’, en heeft in alle culturen
en tijden verschillende vormen aangenomen. De Griekse filosofen brachten melancholie
in verband met het vermogen schoonheid te ervaren en zelfs te creëren. Dat is
een belangrijk verschil met het fenomeen ‘depressie’, zoals we het vandaag
kennen. In de Middeleeuwen werd melancholie minder gunstig beoordeeld. ‘Acedia
gold als een zondige neiging om het geloof los te laten.’ ‘Ledigheid is des
duivels oorkussen.’ Na de renaissance werd melancholie opnieuw positiever
beoordeeld. Otium werd in verband gebracht met genialiteit, creativiteit
en openheid voor het goddelijke. Dürer veraanschouwelijkte in 1514 met zijn
gravure Melencolia het verbond tussen melancholie en wijsheid.
Melancholie is hoe dan ook een ambivalent gevoel, waarin lichtheid en zwaarte,
verdriet en vreugde samengaan. Vanaf Robert Burtons The Anatomy of
Melancholy (1621) werden de fysieke oorzaken van de aandoening losgelaten –
bijvoorbeeld het evenwicht tussen de vier lichaamssappen (humeuren).
Melancholie werd steeds nadrukkelijker gezien als de reactie van de mens op een
door God verlaten en door de wetenschap onttoverde wereld: het paradijs was
voorgoed verloren gegaan. In de negentiende eeuw kreeg melancholie nieuwe
namen: Weltschmerz of spleen. Sigmund Freud onderzocht in 1917 in
Rouw en melancholie onze verhouding tot de dood. Melancholie is, in
tegenstelling tot rouw, een negatief begrip. Melancholie is een problematische
rouwverwerking, ‘rouw zonder object’. De oorzaak van het verlies kan niet
worden verwerkt en daarmee richt de pijn die met dat verlies gepaard gaat zich
op het ik. De objectloosheid heeft te maken met de ambivalentie van de
geïnvesteerde gevoelens, bijvoorbeeld in de relatie met de ouders. Zolang dit
niet wordt verwerkt, blijft de rouwende rouwen. De hypochondrie kan chronisch
worden.
Onze
neoliberale samenleving lijdt aan dit onvermogen om verlies te verwerken, en
maakt daarbij geen onderscheid tussen melancholie en depressie. Depressiviteit
wordt steeds vaker gediagnosticeerd en als een lichamelijke aandoening
weggezet, die met pillen moet worden bestreden. Met weinig succes, behalve dan
voor de farmaceutische industrie.
In
saudade (bij Lispector) en hüzün (bij Pamuk) vindt Hermsen
varianten van de West-Europese melancholie.
3. Melancholie en
kindertijd
Niet
alleen het sterfelijkheidsbesef maar ook het verlies van de jeugd ligt aan de
basis van de melancholie. Opvoeden bestaat uit het opleggen van begrenzingen –
en daardoor voelt het opgroeiende kind, en uiteindelijk de volwassene, een
fundamentele eenzaamheid.
De
psychologie van de kindertijd kwam pas op het eind van de negentiende eeuw in
de belangstelling, mede door Lou Andreas-Salomé. Zij ontwierp de theorie van
het ‘innerlijk zelf, dat onder meer de onachterhaalbare herinneringen aan onze
vroegste kindertijd bevat’, toen we nog vanzelfsprekend (pretalig) en
onmiddellijk verbonden waren met onze omgeving, toen er nog geen – door de
taalbemeestering in het leven geroepen – begrenzingen waren. Aanvankelijk
probeert het individu door middel van de fantasie dit verlies te compenseren,
maar uiteindelijk wordt de vervreemding van het innerlijk zelf, de
volwassenwording dus, voortgezet met het doodsbesef en de machtsovername door
het rationele ego, dat een realistische omgang met de omgeving faciliteert. De
melancholie, die met die vervreemding gepaard gaat, blijft. Lou Salomé wijst de
kunst en de liefde aan als antidota. Zij beschrijft de liefde als een
mogelijkheid om in het verloren zelf terug thuis te komen. Dat is paradoxaal,
want in de liefde moet men nu net zichzelf kunnen loslaten. Eros en Thanatos
zijn met elkaar verstrengeld, maakt Lou Salomé duidelijk in Die Erotik (1910).
Vanuit
de vaststelling dat liefde heilzaam is voor depressieve mensen, besluit
Hermsen: ‘Het uiteenvallen van gemeenschappelijke verbanden en verhalen, de
verregaande individualisering en de toenemende digitale anonimisering zijn ook
factoren die in het onderzoek naar melancholie en depressiviteit betrokken
zouden moeten worden.’
4. Melancholie en de
kunst
Melancholie
heeft met het verstrijken van de tijd te maken. Kunst ook. De kunstenaar
probeert vast te leggen wat zonder zijn creatieve ingreep dreigt onherroepelijk
verloren te gaan. Net als de liefde probeert de kunst te ontsnappen aan de tijd
die onverbiddelijk voortsnelt tussen wieg en graf. Net als de liefde moet de
kunst terugkeren naar de onbevooroordeelde, onschuldige, niet door afstand
installerende taal aangeraakte kindertijd. Uiteraard is de kunst als poging om
het ongrijpbare voor te stellen altijd gedoemd te mislukken. Immers, de
kunstenaar heeft zich te bedienen van taal en teken – en die zijn nu net
verantwoordelijk voor de afstand, de breuk tussen zelf en wereld. Maar de
poging kan in die mate verdienstelijk zijn dat zij toch troost kan verschaffen
aan wie lijdt aan datzelfde verdriet omwille van de ongrijpbaarheid van wat
zich voorgoed heeft teruggetrokken (de kindertijd) of van wat er onherroepelijk
zit aan te komen (de dood).
Kunst
wordt gekenmerkt door een bijzondere relatie met de tijd. Hermsen haalt het
beroemde onderscheid aan dat Bergson maakt tussen de meetbare, objectieve tijd
en de tijd als duur (durée), subjectief beleefd en voortdurend, na elke
nieuwe ervaring, veranderend. In tegenstelling tot de chronologische, steeds
eender voorthollende tijd, bestaat deze subjectieve tijd uit goede,
‘kwalitatieve’ momenten, waarin een stilstand wordt bereikt doordat wij erin
slagen ons op iets te concentreren. In deze momenten bereiken wij – voor even –
de eeuwigheid en de onsterfelijkheid. Wij overwinnen onze angst voor de dood en
dus ook onze melancholie.
5. Melancholie en
loutering
Kunst
kan ons dergelijke ‘wezenlijke’, ‘ware’ momenten verschaffen. Wij kunnen dat
niet organiseren of afdwingen, maar als wij het ondergaan, kunnen wij tot
catharsis, loutering komen. Hiervoor is aandacht nodig, het vermogen te wachten
op de openbaring, het zichzelf leegmaken van vooroordelen en gemeenplaatsen. We
moeten een ‘houding van belangeloze beschouwing’ aannemen. Alleen dan kan er
sprake van zijn dat de melancholie een ‘contemplatieve pauze’ vormt ‘die
voorafgaat aan de verkenning van nieuwe mogelijkheden’. De kunstenaars die ons
hierin zijn voorgegaan, kunnen ons daarbij inspireren. Kunst kan een
therapeutische werking hebben.
6. Melancholie en
angst
Met
kunst en liefde alleen zullen we onze angsten niet overwinnen en tot een
‘nieuwe verbondenheid’ komen. ‘We hebben ook maatschappelijke verbanden,
verbindende verhalen en gemeenschappelijke idealen nodig om onze melancholie in
toom te houden en niet in de rouw om het verlies te blijven steken.’ Dat is de
reden waarom onze hele kapitalistische samenleving depressief lijkt: verbanden,
verhalen en idealen brengen niet op. Bepaalde politieke partijen en systemen
tieren welig op deze voedingsbodem van eenzaamheid en vervreemding.
Freud
en Kierkegaard maken een onderscheid tussen vrees en angst. Vrees betreft een
uitwendig gevaar; angst betreft een problematische verhouding met het zelf en
het onbewuste. Kierkegaard beseft dat enkel een transcendentie de mens uit
angst en vervreemding kan redden; zwaarmoedigheid treedt in wanneer die
gerichtheid op een ‘hogere vorm’ wordt verstoord.
Irvin
Yalom vraagt aandacht voor de angst voor de dood die bij velen ook tot
depressie leidt. Het komt erop aan deze angst om te buigen tot een bron van
‘reflectie, creativiteit en solidariteit’.
7. Melancholie en
nataliteit
Als
we met de melancholie, die ontstaat wanneer we in de overgang van kindertijd
naar volwassenheid onze sterfelijkheid onder ogen zien, niets doen door ons in
liefde of kunst te openen voor de of het andere, wordt ze ziekelijk. Maar als
we er wél iets mee doen, brengt ze een nieuw begin, worden we als het ware een
tweede keer geboren. Hannah Arendt schenkt veel aandacht aan deze ‘nataliteit’.
Zij situeert in dit niet te voorspellen of af te dwingen vermogen om te
beginnen de menselijke vrijheid, die zich enkel in een pluriforme, openbare
culturele wereld kan voltrekken. De eerste geboorte betreft wat we zijn,
de tweede wie we zijn: telkens wij ons openen voor de wereld, moeten wij
onze identiteit herdefiniëren. We blijven voortdurend in statu nascendi.
De nadruk op wat we zijn, leidt tot polarisatie en conflicten. In onze
identiteit moeten we de menselijkheid als algemene categorie naar voren
schuiven, wat ons met iedereen verbindt, boven alle onderlinge verschillen uit.
Dit veronderstelt het voortdurend vertellen van en luisteren naar verhalen, in
een gemeenschap met anderen, en zeker ook een empathische houding ten aanzien
van diegenen die van ons verschillen: ‘het vermogen je standpunten van anderen
voor te stellen of in te denken, hetgeen iets anders is dan deze bij voorbaat
te verwerpen, zoals we tegenwoordig zo vaak zien gebeuren’.
Zonder
verschillen geen dialoog, zonder dialoog geen democratie. Pluraliteit vormt de
basis voor een democratische wereld. Daarom dient een multiculturele
samenleving de nieuwe minderheden een stem te geven, zodat ook zij hun verhaal
kunnen vertellen. Dat zou al met burgerparticipatie kunnen beginnen, of in het
onderwijs, in diverse scholen. Vandaag gebeurt het tegendeel: kinderen belanden
in witte of zwarte scholen, en xenofobe en nationalistische politici wakkeren
de angst aan. Dit leidt tot stress, depressiviteit, agressie. De maatschappij
is ziek.
8. Melancholie en de wereld,
toen en nu
In The Origins of Totalitarianism (1951) ging Hannah
Arendt op zoek ging naar verklaringen voor het nazisme. Het totalitarisme is
volgens Arendt een politiek systeem dat ‘vrijheid, humaniteit en solidariteit’
uitbant en vervangt door ‘macht, instrumentaliteit en technocratie’ in naam van
‘één enkel idee of één enkel volk’ – wat meteen ook verklaart dat ook een
zondebok nodig is. ‘Binnen een dergelijk systeem is er geen plaats meer voor
open debat of afwijkende interpretaties en meningen (…). Totalitaire regimes
zijn erop uit om de verscheidenheid van een volk om te smeden tot één
gelijkvormige en volgzame massa. Ze willen niet zozeer de samenleving
veranderen, zoals ze bij hoog en laag beweren, als wel de menselijke natuur (…)
ten bate van de eigen ideologie.’ De kracht van verandering.
Judson
Peverall ontwaarde een parallel tussen Arendts analyse van het Duitse
interbellum en een pathologische melancholie. Het onvermogen om te rouwen om
het verlies (van de Eerste Wereldoorlog en de vernederende sancties die erop
volgden) dreef de Duitsers in de armen van de nationaalsocialistische menners.
‘Het Duitse volk omarmde liever een consistente leugen dan een complexe,
ingewikkelde en paradoxale waarheid (...)’.
We
zien vandaag in verschillende westerse landen ditzelfde patroon zich herhalen
met de zogenaamde post-truth politics. De waarheid is haar voorheen
evidente kracht verloren, leugens kunnen niet meer worden weerlegd. Willekeur
en manipulatie krijgen, mede door de door kijkcijfers geobsedeerde media en de
sociale media, vrije baan. De grens tussen feit en fictie wordt schimmig, de
pers wordt beschimpt en aan banden gelegd. De mensen vormen zich geen mening
meer, ze kunnen nergens meer in geloven, ze worden manipuleerbaar.
Arendt
roept op te blijven praten over de wereld, wat taalbeheersing en kennis van het
verleden vergt, en om in het verleden de verklaringen te blijven zoeken voor
wat in het heden dreigt mis te lopen. Dat hoeft geen nostalgische bekommernis
te zijn, wel een wil ‘om het [verleden] te laten overleven in nieuwe vormen en
gedaanten’. Arendt roept ook op om ‘niet alleen vanuit een blinde
vooruitgangsdrift op de toekomst gericht te zijn’. Wie enkel met de toekomst
bezig is, kan niet tevreden zijn met het heden. We moeten ‘volledig aanwezig [...]
zijn bij wat [nu] gebeurt’.
Het
democratisch gehalte van een samenleving blijkt ook uit de manier waarop met
vluchtelingen wordt omgegaan. Arendt pleit ervoor om vluchtelingen, die doordat
ze staatloos zijn geen rechten meer hebben, het ‘recht op rechten’ te gunnen.
Wij moeten ons afvragen of we nog wel onvoorwaardelijk gastvrij willen zijn. In
elk geval past het niet toekennen van rechten aan vreemdelingen perfect in het
streven van totalitaire regimes om de pluraliteit te ontkennen, aldus nog
Arendt, schrijft Hermsen. Dergelijke regimes ontkennen (of ontnemen)
vluchtelingen het recht op bestaan, noemen hen illegaal, en kunnen dus ook niet
treuren wanneer ze sterven op een rubberboot of in een koelwagen.
9. Melancholie van de
hoop
Een
van de auteurs die volgens Hermens het best geschreven heeft over de hoop om de
melancholie ten goede te keren, naar een nieuw begin, is Ernst Bloch. In diens Das
Prinzip Hoffnung (1955) vindt zij de argumenten om het verlies om te buigen
naar de moed om ‘zowel zichzelf als de samenleving verder te ontwikkelen’.
Het
vermogen te hopen en utopisch te denken veronderstelt om te beginnen het
vermogen om het bestaande te bekritiseren. Wij ervaren dat wij nooit volledig
met onszelf samenvallen, en dat er altijd een verlies zit op onze ervaringen en
de manier waarop wij ze verwoorden. Deze onvolkomenheid verwijst naar een
volledigheid, en precies dat is de motor van onze hoop en ons utopisch
verlangen.
Die
volledigheid zullen we niet bereiken door te consumeren, integendeel. We kunnen
haar pas nastreven als we ons met creativiteit en solidariteit richten op de
gemeenschappelijkheid met anderen. Dat is het domein van het politieke debat,
maar ook van de kunst en de cultuur. Wanneer die door het consumptiedenken worden
vermarkt, heeft de overheid een taak.
De
volledigheid bereiken we nooit. De mens zal altijd een wezen van onvolledig
gerealiseerde of realiseerbare mogelijkheden blijven. Deze mogelijkheden worden
ons voorgespiegeld in filosofie, kunst en wetenschap, in de opvoeding en het
onderwijs, maar ook in dagdromen en mijmerend nietsdoen.
Wij
moeten de twee vermogens ‘die het menselijke van de mens uitmaken’ – ‘de liefde
voor de ander en voor de wereld enerzijds en de creativiteit en het vermogen
het onverwacht nieuwe te scheppen anderzijds’ – tot ontwikkeling brengen, en in
elk geval niet laten afhangen van ‘dingen, vooral die met een beeldscherm’. Die
twee vermogens zijn in elk geval niet programmeerbaar. Ze vragen tijd en rust.
In een neoliberale context, die alles op kortetermijngewin en efficiëntie
afstemt, is dat niet evident.