donderdag 6 september 2018

Joke Hermsen, Melancholie van de onrust


(samenvatting; werkdocument)

1. De bedreigde zwaan
Een zwaan die angstig is, maakt zichzelf groot en angstwekkend door zijn vleugels uit te slaan en te blazen. Dit lijkt, aldus Joke Hermsen, ‘de huidige tijdgeest te verbeelden’: ‘Velen voelen zich vandaag de dag net als de zwaan bedreigd in hun bestaan en reageren woedend als iemand hun mening niet deelt of hun huis, land of tradities te na komt of ter discussie stelt.’ Vluchtelingen worden ‘illegaal’ genoemd en dienen als de zondebok waarop we onze angsten afwentelen: ‘voor klimaatverandering, voor een nieuwe financiële crisis, voor terreur en aanslagen, maar ook voor het verlies van de eigen identiteit en de eigen vertrouwde tradities’.
Onze samenleving wordt door melancholie gekenmerkt. ‘De melancholische mens treurt om wat voorbij is, ervaart een algehele zinloosheid van het bestaan en wordt geplaagd door een vrees voor het onbestemde en gevoelens van onmacht en onzekerheid.’
Melancholie kan leiden tot gezonde creativiteit, maar ook tot onrust, angst, overdreven nostalgie en andere pathologische afwijkingen. Hermsen wil in haar boek nagaan wanneer, als gevolg van welke omstandigheden, melancholie zich in de ene dan wel in de andere richting ontwikkelt.

2. Melancholie: van alle tijden en culturen
Melancholie is sterfelijkheidsbesef, ‘sadness without a cause’, en heeft in alle culturen en tijden verschillende vormen aangenomen. De Griekse filosofen brachten melancholie in verband met het vermogen schoonheid te ervaren en zelfs te creëren. Dat is een belangrijk verschil met het fenomeen ‘depressie’, zoals we het vandaag kennen. In de Middeleeuwen werd melancholie minder gunstig beoordeeld. ‘Acedia gold als een zondige neiging om het geloof los te laten.’ ‘Ledigheid is des duivels oorkussen.’ Na de renaissance werd melancholie opnieuw positiever beoordeeld. Otium werd in verband gebracht met genialiteit, creativiteit en openheid voor het goddelijke. Dürer veraanschouwelijkte in 1514 met zijn gravure Melencolia het verbond tussen melancholie en wijsheid. Melancholie is hoe dan ook een ambivalent gevoel, waarin lichtheid en zwaarte, verdriet en vreugde samengaan. Vanaf Robert Burtons The Anatomy of Melancholy (1621) werden de fysieke oorzaken van de aandoening losgelaten – bijvoorbeeld het evenwicht tussen de vier lichaamssappen (humeuren). Melancholie werd steeds nadrukkelijker gezien als de reactie van de mens op een door God verlaten en door de wetenschap onttoverde wereld: het paradijs was voorgoed verloren gegaan. In de negentiende eeuw kreeg melancholie nieuwe namen: Weltschmerz of spleen. Sigmund Freud onderzocht in 1917 in Rouw en melancholie onze verhouding tot de dood. Melancholie is, in tegenstelling tot rouw, een negatief begrip. Melancholie is een problematische rouwverwerking, ‘rouw zonder object’. De oorzaak van het verlies kan niet worden verwerkt en daarmee richt de pijn die met dat verlies gepaard gaat zich op het ik. De objectloosheid heeft te maken met de ambivalentie van de geïnvesteerde gevoelens, bijvoorbeeld in de relatie met de ouders. Zolang dit niet wordt verwerkt, blijft de rouwende rouwen. De hypochondrie kan chronisch worden.
Onze neoliberale samenleving lijdt aan dit onvermogen om verlies te verwerken, en maakt daarbij geen onderscheid tussen melancholie en depressie. Depressiviteit wordt steeds vaker gediagnosticeerd en als een lichamelijke aandoening weggezet, die met pillen moet worden bestreden. Met weinig succes, behalve dan voor de farmaceutische industrie.
In saudade (bij Lispector) en hüzün (bij Pamuk) vindt Hermsen varianten van de West-Europese melancholie.

3. Melancholie en kindertijd
Niet alleen het sterfelijkheidsbesef maar ook het verlies van de jeugd ligt aan de basis van de melancholie. Opvoeden bestaat uit het opleggen van begrenzingen – en daardoor voelt het opgroeiende kind, en uiteindelijk de volwassene, een fundamentele eenzaamheid.
De psychologie van de kindertijd kwam pas op het eind van de negentiende eeuw in de belangstelling, mede door Lou Andreas-Salomé. Zij ontwierp de theorie van het ‘innerlijk zelf, dat onder meer de onachterhaalbare herinneringen aan onze vroegste kindertijd bevat’, toen we nog vanzelfsprekend (pretalig) en onmiddellijk verbonden waren met onze omgeving, toen er nog geen – door de taalbemeestering in het leven geroepen – begrenzingen waren. Aanvankelijk probeert het individu door middel van de fantasie dit verlies te compenseren, maar uiteindelijk wordt de vervreemding van het innerlijk zelf, de volwassenwording dus, voortgezet met het doodsbesef en de machtsovername door het rationele ego, dat een realistische omgang met de omgeving faciliteert. De melancholie, die met die vervreemding gepaard gaat, blijft. Lou Salomé wijst de kunst en de liefde aan als antidota. Zij beschrijft de liefde als een mogelijkheid om in het verloren zelf terug thuis te komen. Dat is paradoxaal, want in de liefde moet men nu net zichzelf kunnen loslaten. Eros en Thanatos zijn met elkaar verstrengeld, maakt Lou Salomé duidelijk in Die Erotik (1910).
Vanuit de vaststelling dat liefde heilzaam is voor depressieve mensen, besluit Hermsen: ‘Het uiteenvallen van gemeenschappelijke verbanden en verhalen, de verregaande individualisering en de toenemende digitale anonimisering zijn ook factoren die in het onderzoek naar melancholie en depressiviteit betrokken zouden moeten worden.’

4. Melancholie en de kunst
Melancholie heeft met het verstrijken van de tijd te maken. Kunst ook. De kunstenaar probeert vast te leggen wat zonder zijn creatieve ingreep dreigt onherroepelijk verloren te gaan. Net als de liefde probeert de kunst te ontsnappen aan de tijd die onverbiddelijk voortsnelt tussen wieg en graf. Net als de liefde moet de kunst terugkeren naar de onbevooroordeelde, onschuldige, niet door afstand installerende taal aangeraakte kindertijd. Uiteraard is de kunst als poging om het ongrijpbare voor te stellen altijd gedoemd te mislukken. Immers, de kunstenaar heeft zich te bedienen van taal en teken – en die zijn nu net verantwoordelijk voor de afstand, de breuk tussen zelf en wereld. Maar de poging kan in die mate verdienstelijk zijn dat zij toch troost kan verschaffen aan wie lijdt aan datzelfde verdriet omwille van de ongrijpbaarheid van wat zich voorgoed heeft teruggetrokken (de kindertijd) of van wat er onherroepelijk zit aan te komen (de dood).
Kunst wordt gekenmerkt door een bijzondere relatie met de tijd. Hermsen haalt het beroemde onderscheid aan dat Bergson maakt tussen de meetbare, objectieve tijd en de tijd als duur (durée), subjectief beleefd en voortdurend, na elke nieuwe ervaring, veranderend. In tegenstelling tot de chronologische, steeds eender voorthollende tijd, bestaat deze subjectieve tijd uit goede, ‘kwalitatieve’ momenten, waarin een stilstand wordt bereikt doordat wij erin slagen ons op iets te concentreren. In deze momenten bereiken wij – voor even – de eeuwigheid en de onsterfelijkheid. Wij overwinnen onze angst voor de dood en dus ook onze melancholie.

5. Melancholie en loutering
Kunst kan ons dergelijke ‘wezenlijke’, ‘ware’ momenten verschaffen. Wij kunnen dat niet organiseren of afdwingen, maar als wij het ondergaan, kunnen wij tot catharsis, loutering komen. Hiervoor is aandacht nodig, het vermogen te wachten op de openbaring, het zichzelf leegmaken van vooroordelen en gemeenplaatsen. We moeten een ‘houding van belangeloze beschouwing’ aannemen. Alleen dan kan er sprake van zijn dat de melancholie een ‘contemplatieve pauze’ vormt ‘die voorafgaat aan de verkenning van nieuwe mogelijkheden’. De kunstenaars die ons hierin zijn voorgegaan, kunnen ons daarbij inspireren. Kunst kan een therapeutische werking hebben.

6. Melancholie en angst
Met kunst en liefde alleen zullen we onze angsten niet overwinnen en tot een ‘nieuwe verbondenheid’ komen. ‘We hebben ook maatschappelijke verbanden, verbindende verhalen en gemeenschappelijke idealen nodig om onze melancholie in toom te houden en niet in de rouw om het verlies te blijven steken.’ Dat is de reden waarom onze hele kapitalistische samenleving depressief lijkt: verbanden, verhalen en idealen brengen niet op. Bepaalde politieke partijen en systemen tieren welig op deze voedingsbodem van eenzaamheid en vervreemding.
Freud en Kierkegaard maken een onderscheid tussen vrees en angst. Vrees betreft een uitwendig gevaar; angst betreft een problematische verhouding met het zelf en het onbewuste. Kierkegaard beseft dat enkel een transcendentie de mens uit angst en vervreemding kan redden; zwaarmoedigheid treedt in wanneer die gerichtheid op een ‘hogere vorm’ wordt verstoord.
Irvin Yalom vraagt aandacht voor de angst voor de dood die bij velen ook tot depressie leidt. Het komt erop aan deze angst om te buigen tot een bron van ‘reflectie, creativiteit en solidariteit’.

7. Melancholie en nataliteit
Als we met de melancholie, die ontstaat wanneer we in de overgang van kindertijd naar volwassenheid onze sterfelijkheid onder ogen zien, niets doen door ons in liefde of kunst te openen voor de of het andere, wordt ze ziekelijk. Maar als we er wél iets mee doen, brengt ze een nieuw begin, worden we als het ware een tweede keer geboren. Hannah Arendt schenkt veel aandacht aan deze ‘nataliteit’. Zij situeert in dit niet te voorspellen of af te dwingen vermogen om te beginnen de menselijke vrijheid, die zich enkel in een pluriforme, openbare culturele wereld kan voltrekken. De eerste geboorte betreft wat we zijn, de tweede wie we zijn: telkens wij ons openen voor de wereld, moeten wij onze identiteit herdefiniëren. We blijven voortdurend in statu nascendi. De nadruk op wat we zijn, leidt tot polarisatie en conflicten. In onze identiteit moeten we de menselijkheid als algemene categorie naar voren schuiven, wat ons met iedereen verbindt, boven alle onderlinge verschillen uit. Dit veronderstelt het voortdurend vertellen van en luisteren naar verhalen, in een gemeenschap met anderen, en zeker ook een empathische houding ten aanzien van diegenen die van ons verschillen: ‘het vermogen je standpunten van anderen voor te stellen of in te denken, hetgeen iets anders is dan deze bij voorbaat te verwerpen, zoals we tegenwoordig zo vaak zien gebeuren’.
Zonder verschillen geen dialoog, zonder dialoog geen democratie. Pluraliteit vormt de basis voor een democratische wereld. Daarom dient een multiculturele samenleving de nieuwe minderheden een stem te geven, zodat ook zij hun verhaal kunnen vertellen. Dat zou al met burgerparticipatie kunnen beginnen, of in het onderwijs, in diverse scholen. Vandaag gebeurt het tegendeel: kinderen belanden in witte of zwarte scholen, en xenofobe en nationalistische politici wakkeren de angst aan. Dit leidt tot stress, depressiviteit, agressie. De maatschappij is ziek.

8. Melancholie en de wereld, toen en nu
In The Origins of Totalitarianism (1951) ging Hannah Arendt op zoek ging naar verklaringen voor het nazisme. Het totalitarisme is volgens Arendt een politiek systeem dat ‘vrijheid, humaniteit en solidariteit’ uitbant en vervangt door ‘macht, instrumentaliteit en technocratie’ in naam van ‘één enkel idee of één enkel volk’ – wat meteen ook verklaart dat ook een zondebok nodig is. ‘Binnen een dergelijk systeem is er geen plaats meer voor open debat of afwijkende interpretaties en meningen (…). Totalitaire regimes zijn erop uit om de verscheidenheid van een volk om te smeden tot één gelijkvormige en volgzame massa. Ze willen niet zozeer de samenleving veranderen, zoals ze bij hoog en laag beweren, als wel de menselijke natuur (…) ten bate van de eigen ideologie.’ De kracht van verandering.
Judson Peverall ontwaarde een parallel tussen Arendts analyse van het Duitse interbellum en een pathologische melancholie. Het onvermogen om te rouwen om het verlies (van de Eerste Wereldoorlog en de vernederende sancties die erop volgden) dreef de Duitsers in de armen van de nationaalsocialistische menners. ‘Het Duitse volk omarmde liever een consistente leugen dan een complexe, ingewikkelde en paradoxale waarheid (...)’.
We zien vandaag in verschillende westerse landen ditzelfde patroon zich herhalen met de zogenaamde post-truth politics. De waarheid is haar voorheen evidente kracht verloren, leugens kunnen niet meer worden weerlegd. Willekeur en manipulatie krijgen, mede door de door kijkcijfers geobsedeerde media en de sociale media, vrije baan. De grens tussen feit en fictie wordt schimmig, de pers wordt beschimpt en aan banden gelegd. De mensen vormen zich geen mening meer, ze kunnen nergens meer in geloven, ze worden manipuleerbaar.
Arendt roept op te blijven praten over de wereld, wat taalbeheersing en kennis van het verleden vergt, en om in het verleden de verklaringen te blijven zoeken voor wat in het heden dreigt mis te lopen. Dat hoeft geen nostalgische bekommernis te zijn, wel een wil ‘om het [verleden] te laten overleven in nieuwe vormen en gedaanten’. Arendt roept ook op om ‘niet alleen vanuit een blinde vooruitgangsdrift op de toekomst gericht te zijn’. Wie enkel met de toekomst bezig is, kan niet tevreden zijn met het heden. We moeten ‘volledig aanwezig [...] zijn bij wat [nu] gebeurt’.
Het democratisch gehalte van een samenleving blijkt ook uit de manier waarop met vluchtelingen wordt omgegaan. Arendt pleit ervoor om vluchtelingen, die doordat ze staatloos zijn geen rechten meer hebben, het ‘recht op rechten’ te gunnen. Wij moeten ons afvragen of we nog wel onvoorwaardelijk gastvrij willen zijn. In elk geval past het niet toekennen van rechten aan vreemdelingen perfect in het streven van totalitaire regimes om de pluraliteit te ontkennen, aldus nog Arendt, schrijft Hermsen. Dergelijke regimes ontkennen (of ontnemen) vluchtelingen het recht op bestaan, noemen hen illegaal, en kunnen dus ook niet treuren wanneer ze sterven op een rubberboot of in een koelwagen.

9. Melancholie van de hoop
Een van de auteurs die volgens Hermens het best geschreven heeft over de hoop om de melancholie ten goede te keren, naar een nieuw begin, is Ernst Bloch. In diens Das Prinzip Hoffnung (1955) vindt zij de argumenten om het verlies om te buigen naar de moed om ‘zowel zichzelf als de samenleving verder te ontwikkelen’.
Het vermogen te hopen en utopisch te denken veronderstelt om te beginnen het vermogen om het bestaande te bekritiseren. Wij ervaren dat wij nooit volledig met onszelf samenvallen, en dat er altijd een verlies zit op onze ervaringen en de manier waarop wij ze verwoorden. Deze onvolkomenheid verwijst naar een volledigheid, en precies dat is de motor van onze hoop en ons utopisch verlangen.
Die volledigheid zullen we niet bereiken door te consumeren, integendeel. We kunnen haar pas nastreven als we ons met creativiteit en solidariteit richten op de gemeenschappelijkheid met anderen. Dat is het domein van het politieke debat, maar ook van de kunst en de cultuur. Wanneer die door het consumptiedenken worden vermarkt, heeft de overheid een taak.
De volledigheid bereiken we nooit. De mens zal altijd een wezen van onvolledig gerealiseerde of realiseerbare mogelijkheden blijven. Deze mogelijkheden worden ons voorgespiegeld in filosofie, kunst en wetenschap, in de opvoeding en het onderwijs, maar ook in dagdromen en mijmerend nietsdoen.
Wij moeten de twee vermogens ‘die het menselijke van de mens uitmaken’ – ‘de liefde voor de ander en voor de wereld enerzijds en de creativiteit en het vermogen het onverwacht nieuwe te scheppen anderzijds’ – tot ontwikkeling brengen, en in elk geval niet laten afhangen van ‘dingen, vooral die met een beeldscherm’. Die twee vermogens zijn in elk geval niet programmeerbaar. Ze vragen tijd en rust. In een neoliberale context, die alles op kortetermijngewin en efficiëntie afstemt, is dat niet evident.