donderdag 23 maart 2006

Mijn woordenboek (116)

ACHTING en MINACHTING
Het is een vreemd iets, achting, er is iets mis mee. Het is geen evident gevoel. Van achting wordt maar gewag gemaakt als de vanzelfsprekendheid zoek is. ‘U stijgt in mijn achting’, bijvoorbeeld, is een uitdrukking die – en dan nog vaak niet zonder ironie – wijst op het rechtzetten van een scheve situatie. De beleefdheidsformule ‘Met hoge achting’ onderaan een brief smaakt naar berekening en hypocrisie. Ze klinkt, als je de gewenning van het geijkte ervan aftrekt, hoe dan ook hol. De formule is trouwens een pleonasme want een achting die niet hoog is, is geen achting. Het overbodige adjectief lijkt er te zijn om anticiperend de twijfel weg te werken die zou kunnen ontstaan bij de ontvanger van de brief. Achting is vaak niet meer dan acting. Het kost niets. Achting is, al bij al, een onduidelijk concept. Het drukt een gevoel uit dat nog in het midden laat of er tot een echt, niet vrijblijvend engagement (waardering of bewondering) zal worden overgegaan. Achting is neutraal. Het is een verplicht nummertje. ‘Geef acht!’, brult de sergeant – en wat geef je dan? Iets wat doet denken aan het rechtop staan van de hele klas als de directeur of meneer pastoor binnenkomt. Het tegenoverliggende gevoel, minachting, is omlijnder. Explicieter. Veel minder passief. Hier wordt méér gemobiliseerd. In vergelijking met minachting is achting zo’n halfbakken concept als respect of naastenliefde. Het is bewondering die nog geen bewondering wil zijn. Minachting welt uit je diepste krochten op, is onweerstaanbaar, niet te stuiten. Het is iets fysieks want je voelt het in je vingers, je neus. Achting is een kabbelend beekje van troebel water dat de weg van de minste weerstand zoekt. Je hoeft er niets voor te doen, het is een gevoel dat vanzelf komt voor om het even wat of wie min of meer positief lijkt. Het is goedkoop. Het is geen engagement, zoals minachting.