459
Het is een prachtige dag, het late voorjaar in zijn
stralendste gedaante, zonlicht dat omlaag stroomt uit een wolkeloze
blauwe hemel, warm maar niet te warm, weinig tot geen vochtigheid, een zacht
briesje dat de lucht lichtjes in beweging brengt en langs je gezicht, je nek en
je blote armen strijkt. (11)
460
Een piepklein maantje, iel en broos achter een
winterse wolk is het beeld dat ik kies. (85)(Auster citeert Siri Hustvedt)
461
Eind juni trouwden jullie daar in dat appartement, op
een drukkend warme dag, zo’n warme, bewolkte dat aan het begin van de
zomer waarop zich aan de horizon langzaam regenwolken samenpakten en de
lucht onmerkbaar steeds donkerder werd naarmate de uren verstreken. (86)
462
Niet de vlakke wereld die jij je had voorgesteld, maar
een golvend landschap van bescheiden toppen en gebogen lijnen, geen bergen of
heuvelachtige uitstulpingen, maar wel wolken in de verte die bergen en
heuvels nabootsen, een bedrieglijke bulk, een massa onbestemd wit om de
monotonie van kilometers golvend land te verzachten, en op onbewolkte
dagen de alfalfavelden die helemaal tot aan de horizon reiken, een lage, verre
horizon overwelfd door een reusachtige, nooit eindigende hemel, een hemel zo
groot dat hij helemaal tot aan je tenen komt. (169)
463
In andere nachten, de heldere onbewolkte
nachten, een hemel dicht bezaaid met sterren, volgepakt van horizon tot
horizon, meer sterren dan je ooit ergens anders gezien hebt, zoveel sterren dat
ze ineenvloeien tot compacte glanzende plassen, een pap van witheid boven je
hoofd… (172)
464
Je wilde er wel heen, al zag je er ergens ook tegenop,
en je herinnert je nog de rit ernaartoe over de vrijwel lege Autobahn op de bewolkte
zondagmorgen, een grijswitte hemel boven kilometer na kilometer vlak land…
(189)