donderdag 13 september 2012

schrikkel 249

Op weg naar het station, te voet langs de Vesten, zie ik achtereenvolgens: twee jongemannen die een bank aan het afschuren zijn, wat verderop eentje die een bank aan het schilderen is, en nog verder een geschilderde bank: met een briefje op de leuning ter waarschuwing en, voor het geval een analfabeet zou willen plaatsnemen, een rode plastic omheining eromheen. Nog eens vijftig meter verder zit, naast het briefje ‘pas geschilderd’ en achter een deels omvergeduwde plastic rolhek, een man doodleuk op zo’n pas geschilderde bank. Hij heeft het gezelschap van twee honden en leest een krant. Ik passeer hem, maar keer op mijn stappen terug. ‘Mag ik van u een foto maken?’ Hij kijkt verwonderd en vraagt waarom ik dat zou doen. ‘Wel, omdat het een grappige situatie is – maar ik wou het u toch eerst vragen.’ De man zegt dat de verf droog is: de bank is wellicht gisteren geschilderd. ‘Ja, natuurlijk,’ antwoord ik, ‘maar dat zie je niet op een foto.’ Toch krijg ik geen toestemming. De man zegt al genoeg problemen te hebben met het gerecht, hij vertrouwt het zaakje niet. Ik schik mij daarin en vervolg mijn weg naar het station. Wanneer ik een uur of drie later langs dezelfde weg terugkeer, is de man natuurlijk al verdwenen. Maar het briefje hangt er nog steeds en de rode plastic ligt er ook nog. Ik maak alsnog een foto.