Ik was alleen in een vreemd, dreigend landschap, onder
een lage wolkenhemel met mistige heuvels, vermoedde ik, maar ik zag
niets. (148)
450
Het ademen ging vanzelf en ik gleed weg in dat donkere landschap met zijn lage wolkenhemel en mistige heuvels. (157)
451
Ik moest er hard voor werken. Stormen trotseren. Daar
binnen onder die lage wolkenhemel. (167)
452
Er stond niemand. Er was alleen een wolk voor
de zon geschoven. (178)
453
Al mijn Ledematen beefden – ik ging op mijn Rug liggen
om uit te rusten, en begon zoals mijn gewoonte was mezelf uit te lachen om mijn
Waanzin, toen de aanblik van de Crags boven me aan weerszijden, en de
onstuimige Wolken vlak daarboven, die zo dreigend en snel noordwaarts
trokken, me imponeerden. (193)(Tim Parks citeert Coleridge)
454
Ik schonk muntthee in en liep naar buiten om het onder
de overhangende dakrand op te drinken en naar de wolken en de mist te
kijken. (222)
455
Ik liet de anderen voorgaan, wendde mijn gezicht af en
keek naar de lage tuinmuur naar het brede dal met zijn wolkenflarden en
banen zonlicht, de dorpen en kerken en de oprijzende berghellingen erachter: de
bomen, de keien, de sneeuw. (228)