zondag 23 september 2012

Anna Karenina 8

Achtste deel

1 (871)
‘Er waren bijna twee maanden verstreken.’ (871) Het boek van Sergej Ivanovitsj Koznysjov wordt zeer lauw onthaald. Na dit debacle houdt hij zich bezig met de Slavische kwestie: de strijd van de Montenegrijnen en Serviërs tegen de Turken. Hij ziet hoe hierin ‘de ziel van het volk’ (874) tot uitdrukking komt. Samen met Katavasov vertrekt hij naar Levin.

2 (874)
In het station verneemt Sergej Ivanovitsj dat Vronski ook naar het front trekt. Hij ontmoet er ook Stepan, die in goeie doen verkeert. Wanneer hij Vronski ziet, is hij ‘zijn wanhopige gesnik boven het lijk van zijn zuster alweer helemaal vergeten’ (877). Vronski ziet er uit als een die zijn leed waardig draagt.

3 (878)
Katavasov ontdekt dat de vrijwilligers op de trein een zootje ongeregeld zijn. Maar je mag over hen geen kwaad spreken want dat zou tegen de ‘publieke opinie’ ingaan.

4 (880)
Sergej Ivanovitsj aanhoort Vronski’s moeder over het verdriet dat Vronski heeft doorstaan. Aleksej Alexandrovitsj heeft het dochtertje van Anna en Vronski geadopteerd. Vronski’s moeder heeft geen goed woord over voor Anna: zij is ‘een slechte vrouw zonder geloof’ (882). De oorlog in Servië komt als van God gezonden: dat zal Vronski’s gedachten verzetten!

5 (882)
Sergej Ivanovitsj praat met Vronski. ‘Ik ben blij dat er iets is waarvoor ik mijn leven […] kan geven.’ (883) Vronski noemt zichzelf ‘een geestelijk wrak’ (884) en heeft daarenboven kiespijn. Zijn gedachten dwalen weg naar Anna: na haar zelfmoord, in contrast met zijn ontmoeting met haar.

6 (885)
Aankomst van Sergej Ivanovitsj en Katavasov op het landgoed van Levin. Kitty ontvangt de gasten en gaat haar zoon, Mitja, zogen ‘(de band tussen haar en het kind was nog niet verbroken)’ (886).

[Tolstoj doet hier een nogal lapidaire poging om het specifieke van de band tussen moeder en kind te beschrijven.
7 (887)

Kitty denkt na over het ongelovig zijn van Levin. Maar haar diepzinnige gedachten worden doorkruist door gedachten over welke lakens ze aan de gasten moet geven. Levin kan beter goed zijn dan te vroom, zoals madame Stahl.

8 (890)
Een hoofdstukje over de filosofische overtuigingen van Levin. Het inruilen van zijn jongelingengeloof voor wetenschappelijke overtuigingen heeft hem geen levenscomfort geboden. Voor zijn verstand kunnen die overtuigingen bevredigend zijn, voor zijn leven betekenen ze niets. En hij vraagt zich af: ‘Indien ik de antwoorden die het christendom op de vragen van mijn leven geeft, niet erken, welke antwoorden erken ik dan wel?’ (890) Hij stelt vast dat al zijn leeftijdsgenoten die ook van hun geloof zijn gevallen daar kennelijk niet onder lijden omdat ze zich met andere vraagstukken bezighouden, én dat al diegenen van wie hij kent die goed zijn, geloven. Hij herinnert zich ook te hebben gebeden tijdens de bevalling van Kitty.

9 (892)
De niet-materialistische filosofen en de theoloog Chomjakov verschaffen Levin wel inzicht, maar in vergelijking met het leven zelf bieden ze geen blijvend soelaas. De waarheid van de wetenschap, dat we een stuurloos en zinloos partikel zijn in een stuurloos en zinloos universum, is ‘weerzinwekkend en zodanig dat men er zich onmogelijk aan kon onderwerpen’ (893). Het enige geldige antwoord hierop is de dood. Levin overweegt zelfmoord, maar ‘schoot zich niet dood en hing zich niet op en ging door met leven’ (894).

10 (894)
Als Levin niet nadenkt, leeft hij gemakkelijker. Hij doet het nu ook los van zijn beschouwingen over het algemeen welzijn, hij doet het ‘omdat hij vond dat hij moest doen wat hij deed, dat hij niet anders kon’ (894). Levin beseft dat hij een schakel is in de ketting van de generaties, dat hij zijn grond goed moet bewerken om hem te kunnen doorgeven aan zijn zoon. Het komt er op aan zo weinig mogelijk te denken: ‘Overpeinzingen brachten hem aan het twijfelen en belemmerden hem te zien wat wel en wat niet moest.’ (896)

11 (897)
Het zijn de drukste weken van het jaar op de boerderij. Levin vraagt zich af waar het allemaal toe dient als het toch allemaal moet verdwijnen. Door een gesprek met een boer ziet hij het licht.

12 (900)
Dit is Levins inzicht: ‘Niet voor zijn eigen behoeften leven maar voor God’ (900). Je moet niet voor je buik leven maar voor de waarheid. Het gaat om iets wat buiten de rede, buiten de causaliteit staat. Levin voelt zich bevrijd. Hij kan eindelijk het wetenschappelijk reductionisme achter zich laten! ‘Ik heb me van het bedrog bevrijd, ik heb mijn Meester leren kennen.’ (902) Hij vindt dat hij door zijn verstand is misleid: ‘een schurkenstreek van het verstand’ (903).

13 (903)
Levin beseft dat zijn inzicht hem gegeven is of geopenbaard en dat hij het tot dan toe heeft proberen te vernietigen zoals kinderen dingen kapotmaken omdat ze niet beseffen dat ze die dingen nodig hebben. Alle kerkelijke regels staan in functie van dat inzicht. Levin kijkt naar het fluitekruid en geraakt in een religieuze trance.

14 (906)
Levin voelt dat hij zich voortaan anders tot de mensen zal verhouden. Maar dat valt in de werkelijkheid niet meteen mee. Toch kan dit zijn hernieuwde geestkracht niet aftakelen. Aankomst van Sergej Ivanovitsj en Katavasov. Bezoek aan de bijenkorven.

15 (910)
Het gezelschap heeft het over Vronski en zijn oorlogsvrijwilligers, en over de oorlog van de Serviërs tegen Turkije. Levin vindt dat het particulieren niet toekomt om deel te nemen aan een oorlog. Je kunt niet zeggen dat dit de wil van het volk is want de overgrote meerderheid weet niet eens om welk conflict het gaat.

16 (914)
Sergej Ivanovitsj zegt dat er met betrekking tot Servië eensgezindheid bestaat onder de intelligentia, en dat volstaat. Volgens vorst Sjtsjerbatski zijn de kranten eensgezind omdat ze dan beter verkopen. Hij stelt voor dat al die redacteurs in een stoottroepenlegioen worden gestoken en voor alle anderen uit ten aanval trekken. Levin maakt er een gewetenskwestie van maar beseft dat hij tegen Sergej Ivanovitsj en Katavasov niet opkan. Zeker niet als zij er het bijbelcitaat bij betrekken: ‘Ik heb geen vrede maar het zwaard gebracht’ (916). Levin kiest voor het pacifisme: het algemeen welzijn kan niet gebaat zijn bij het ten oorlog trekken.

17 (917)
Het gezelschap vlucht naar huis voor een naderend onweer. Levin gaat Kitty redden die met hun kind in het bos is achtergebleven.

18 (920)
Er zijn interessante gesprekken, onder meer over de Slavische kwestie. Levin wordt naar Kitty geroepen. Hij is terug in zijn min of meer mystieke gemoedsgesteldheid. Hij beseft dat het niet kan dat alleen de christelijke Kerk de boodschap van het goede uitdraagt.

[Hier spreekt Tolstoj tactisch: ‘Het scheen hem dat hij het antwoord wist op deze vraag, maar hij had hem nog niet voor zichzelf onder woorden kunnen brengen’ (921): de tijd is nog niet rijp voor een uitgesproken oecumenische gedachte.
Levin spreekt zijn liefde voor zijn kind uit.

19 (923)
Levin vindt niet dat hij uitsluitsel kan geven over de oecumenische kwestie. Hij weet dat hij zich zal blijven verliezen in futiele incidenten, maar dat basisgevoel, dat hij voor het goede leeft, zal hij niet meer kwijtspelen!