1 (871)
‘Er waren bijna twee maanden
verstreken.’ (871) Het boek van Sergej Ivanovitsj Koznysjov wordt zeer lauw
onthaald. Na dit debacle houdt hij zich bezig met de Slavische kwestie: de
strijd van de Montenegrijnen en Serviërs tegen de Turken. Hij ziet hoe hierin
‘de ziel van het volk’ (874) tot uitdrukking komt. Samen met Katavasov vertrekt
hij naar Levin.
2 (874)
In het station verneemt
Sergej Ivanovitsj dat Vronski ook naar het front trekt. Hij ontmoet er ook
Stepan, die in goeie doen verkeert. Wanneer hij Vronski ziet, is hij ‘zijn
wanhopige gesnik boven het lijk van zijn zuster alweer helemaal vergeten’
(877). Vronski ziet er uit als een die zijn leed waardig draagt.
3 (878)
Katavasov ontdekt dat de
vrijwilligers op de trein een zootje ongeregeld zijn. Maar je mag over hen geen
kwaad spreken want dat zou tegen de ‘publieke opinie’ ingaan.
4 (880)
Sergej Ivanovitsj aanhoort
Vronski’s moeder over het verdriet dat Vronski heeft doorstaan. Aleksej
Alexandrovitsj heeft het dochtertje van Anna en Vronski geadopteerd. Vronski’s
moeder heeft geen goed woord over voor Anna: zij is ‘een slechte vrouw zonder
geloof’ (882). De oorlog in Servië komt als van God gezonden: dat zal Vronski’s
gedachten verzetten!
5 (882)
Sergej Ivanovitsj praat met
Vronski. ‘Ik ben blij dat er iets is waarvoor ik mijn leven […] kan geven.’
(883) Vronski noemt zichzelf ‘een geestelijk wrak’ (884) en heeft daarenboven
kiespijn. Zijn gedachten dwalen weg naar Anna: na haar zelfmoord, in contrast
met zijn ontmoeting met haar.
6 (885)
Aankomst van Sergej
Ivanovitsj en Katavasov op het landgoed van Levin. Kitty ontvangt de gasten en
gaat haar zoon, Mitja, zogen ‘(de band tussen haar en het kind was nog niet
verbroken)’ (886).
[Tolstoj doet hier een nogal
lapidaire poging om het specifieke van de band tussen moeder en kind te
beschrijven.
7 (887)
Kitty denkt na over het
ongelovig zijn van Levin. Maar haar diepzinnige gedachten worden doorkruist
door gedachten over welke lakens ze aan de gasten moet geven. Levin kan beter
goed zijn dan te vroom, zoals madame Stahl.
8 (890)
Een hoofdstukje over de
filosofische overtuigingen van Levin. Het inruilen van zijn jongelingengeloof
voor wetenschappelijke overtuigingen heeft hem geen levenscomfort geboden. Voor
zijn verstand kunnen die overtuigingen bevredigend zijn, voor zijn leven
betekenen ze niets. En hij vraagt zich af: ‘Indien ik de antwoorden die het
christendom op de vragen van mijn leven geeft, niet erken, welke antwoorden
erken ik dan wel?’ (890) Hij stelt vast dat al zijn leeftijdsgenoten die ook
van hun geloof zijn gevallen daar kennelijk niet onder lijden omdat ze zich met
andere vraagstukken bezighouden, én dat al diegenen van wie hij kent die goed
zijn, geloven. Hij herinnert zich ook te hebben gebeden tijdens de bevalling
van Kitty.
9 (892)
De niet-materialistische
filosofen en de theoloog Chomjakov verschaffen Levin wel inzicht, maar in
vergelijking met het leven zelf bieden ze geen blijvend soelaas. De waarheid
van de wetenschap, dat we een stuurloos en zinloos partikel zijn in een
stuurloos en zinloos universum, is ‘weerzinwekkend en zodanig dat men er zich
onmogelijk aan kon onderwerpen’ (893). Het enige geldige antwoord hierop is de
dood. Levin overweegt zelfmoord, maar ‘schoot zich niet dood en hing zich niet
op en ging door met leven’ (894).
10 (894)
Als Levin niet nadenkt,
leeft hij gemakkelijker. Hij doet het nu ook los van zijn beschouwingen over
het algemeen welzijn, hij doet het ‘omdat hij vond dat hij moest doen wat hij
deed, dat hij niet anders kon’ (894). Levin beseft dat hij een schakel is in de
ketting van de generaties, dat hij zijn grond goed moet bewerken om hem te
kunnen doorgeven aan zijn zoon. Het komt er op aan zo weinig mogelijk te
denken: ‘Overpeinzingen brachten hem aan het twijfelen en belemmerden hem te
zien wat wel en wat niet moest.’ (896)
11 (897)
Het zijn de drukste weken
van het jaar op de boerderij. Levin vraagt zich af waar het allemaal toe dient
als het toch allemaal moet verdwijnen. Door een gesprek met een boer ziet hij
het licht.
12 (900)
Dit is Levins inzicht: ‘Niet
voor zijn eigen behoeften leven maar voor God’ (900). Je moet niet voor je buik
leven maar voor de waarheid. Het gaat om iets wat buiten de rede, buiten de
causaliteit staat. Levin voelt zich bevrijd. Hij kan eindelijk het
wetenschappelijk reductionisme achter zich laten! ‘Ik heb me van het bedrog
bevrijd, ik heb mijn Meester leren kennen.’ (902) Hij vindt dat hij door zijn
verstand is misleid: ‘een schurkenstreek van het verstand’ (903).
13 (903)
Levin beseft dat zijn
inzicht hem gegeven is of geopenbaard en dat hij het tot dan toe heeft proberen
te vernietigen zoals kinderen dingen kapotmaken omdat ze niet beseffen dat ze
die dingen nodig hebben. Alle kerkelijke regels staan in functie van dat
inzicht. Levin kijkt naar het fluitekruid en geraakt in een religieuze trance.
14 (906)
Levin voelt dat hij zich
voortaan anders tot de mensen zal verhouden. Maar dat valt in de werkelijkheid
niet meteen mee. Toch kan dit zijn hernieuwde geestkracht niet aftakelen.
Aankomst van Sergej Ivanovitsj en Katavasov. Bezoek aan de bijenkorven.
15 (910)
Het gezelschap heeft het
over Vronski en zijn oorlogsvrijwilligers, en over de oorlog van de Serviërs
tegen Turkije. Levin vindt dat het particulieren niet toekomt om deel te nemen
aan een oorlog. Je kunt niet zeggen dat dit de wil van het volk is want de
overgrote meerderheid weet niet eens om welk conflict het gaat.
16 (914)
Sergej Ivanovitsj zegt dat
er met betrekking tot Servië eensgezindheid bestaat onder de intelligentia, en dat
volstaat. Volgens vorst Sjtsjerbatski zijn de kranten eensgezind omdat ze dan
beter verkopen. Hij stelt voor dat al die redacteurs in een stoottroepenlegioen
worden gestoken en voor alle anderen uit ten aanval trekken. Levin maakt er een
gewetenskwestie van maar beseft dat hij tegen Sergej Ivanovitsj en Katavasov
niet opkan. Zeker niet als zij er het bijbelcitaat bij betrekken: ‘Ik heb geen
vrede maar het zwaard gebracht’ (916). Levin kiest voor het pacifisme: het
algemeen welzijn kan niet gebaat zijn bij het ten oorlog trekken.
17 (917)
Het gezelschap vlucht naar
huis voor een naderend onweer. Levin gaat Kitty redden die met hun kind in het
bos is achtergebleven.
18 (920)
Er zijn interessante
gesprekken, onder meer over de Slavische kwestie. Levin wordt naar Kitty
geroepen. Hij is terug in zijn min of meer mystieke gemoedsgesteldheid. Hij
beseft dat het niet kan dat alleen de christelijke Kerk de boodschap van het
goede uitdraagt.
[Hier spreekt Tolstoj
tactisch: ‘Het scheen hem dat hij het antwoord wist op deze vraag, maar hij had
hem nog niet voor zichzelf onder woorden kunnen brengen’ (921): de tijd is nog
niet rijp voor een uitgesproken oecumenische gedachte.
Levin spreekt zijn liefde
voor zijn kind uit.
19 (923)
Levin vindt niet dat hij
uitsluitsel kan geven over de oecumenische kwestie. Hij weet dat hij zich zal
blijven verliezen in futiele incidenten, maar dat basisgevoel, dat hij voor het
goede leeft, zal hij niet meer kwijtspelen!