woensdag 12 september 2012

facebookbericht 315

Zeer relevant stuk van Marc Reugebrink over het huidige statuut van literaire krantenbijlages - en ik deel dit omdat ik meer dan tien jaar geleden zelf nog bijdragen heb geleverd in een poging om het tij te keren. Tevergeefs, zoals inmiddels overduidelijk is gebleken.

waarop de in de discussie een rol spelende Mark Cloostermans mij vraagt welke bijdragen dat dan wel mogen zijn geweest; mijn antwoord daarop:

Ik was in de eerste helft van de jaren negentig verbonden aan het tijdschrift Kunst & Cultuur, onder meer als literair recensent, ik was van 1994 tot 1996 redacteur bij De Standaard der Letteren, en ik was ook de rest van het decennium en een stuk van het volgende actief als literair recensent, onder meer bij Knack, Poëziekrant en De Morgen. Ik heb altijd geijverd voor tijd en ruimte, voor een uitgebouwd argument, voor een beredeneerd oordeel. Voor interviews met schrijvers die over hun teksten gingen. Ik heb maar zeer zelden een negatieve recensie laten publiceren. Ik heb met lede ogen het literaire landschap zien veranderen en heb moeten vaststellen dat er in onze 'kwaliteitskranten' alsmaar minder ruimte was voor serieuze literaire kritiek. Daar kunnen de recensenten niets aan doen, dat is een economische kwestie. Ik zeg niet dat je recensies moet verbranden, maar de mogelijkheid suggereren dat het wel eens nuttig zou kunnen zijn, lijkt mij in de gegeven omstandigheden niet onfatsoenlijk. Uw recensie over de roman van Maarten Inghels beoordeel ik bij deze niet, ik heb haar niet gelezen. Ik ga daarin af op de tekst van Marc Reugebrink, die in mijn ogen een zeer geloofwaardig criticus is.


en wat later op de dag, na een bijdrage in de discussie van Bart van Aken:

In literaire bijlages, die al lang niet meer het volledige veld 'dekken', moeten ook negatieve recensies mogelijk zijn, maar dan kunnen ze maar beter op zich een bijzondere (literaire) kwaliteit of relevantie hebben (actualiteit, bekende persoon, maatschappelijk, politiek). Ik weet niet of het stuk van Cloostermans daaraan beantwoordt. (Je moet niet uitsluiten dat zijn recensie werd gepubliceerd omdat ze er toevallig nog eentje van die afmetingen konden plaatsen: het hangt vaak af van dergelijke toevallige omstandigheden, die niets met een literaire visie of een visie op het boekenbedrijf te maken hebben. Ik heb dat zelf meegemaakt, ik maak mij daarover geen illusies.) En afgezien daarvan vind ik de voorwaarden die Tom Naegels in zijn ombudsmanstuk geeft relevant – hoewel ik niet denk dat ze op de casus Cloostermans-Inghels van toepassing zijn. In een klimaat waarin er, zoals Bart van Aken zegt, een overaanbod is, zou de leid(st)er van een literaire bijlage er nog veel harder moeten op toezien dat de schaarse ruimte bij voorkeur uitgaat naar boeken waarvan de relevantie op een positieve manier kan worden aangetoond.