zondag 23 september 2012

los ingeslagen 18

120821 De landweg tussen Meetkerke-plas en de vaart naar Oostende kreeg nog maar net een nieuwe asfaltlaag. Daardoor is het wegdek wel 10 centimeter hoger komen te liggen, en de berm, de zachte berm, dus wel 10 centimeter dieper. Er staat trouwens een verkeersbord dat hiervoor waarschuwt. Bovendien staat die hele berm vol riet en kruid, je kunt er niet zomaar in.

Ik fiets richting kanaal en zie hoe uit de tegenovergestelde richting een bijzonder brede trekker komt aangereden. Ik schat meteen in dat de weg niet breed genoeg is om elkaar te kruisen, maar stop niet meteen omdat ik meen te hebben gezien dat er voor de trekker nog een uitwijkmogelijkheid is. Maar de tractor rijdt daar aan voorbij en zo gebeurt het dat wij tegenover elkaar staan op een punt waar noch hij noch ik opzij kunnen. Ik probeer dat wel en de bestuurder van de tractor, die mij vanuit zijn hoge positie nauwelijks kan zien (ik verdwijn voor hem wellicht bijna volledig achter zijn linkervoorwiel), meent dat het mij lukt en maakt aanstalten om voorwaarts te rijden. Maar ik sta nog op de rijweg en dreig verpletterd te worden. Daarom steek ik mijn hand uit – je kunt het gerust een afwerend gebaar noemen. Gelukkig ziet de bestuurder van de tractor mijn uitgestoken hand. Ik heb even oogcontact met de man, pak mijn fiets op en rijd een eind terug, tot de eerste uitwijkmogelijkheid. Daar ga ik opzij van de weg staan. De tractor is mij gevolgd en passeert mij. Ik verwacht een kleine blijk van – ik zal niet zeggen dankbaarheid maar dan toch minstens een kleine waardering, maar neen hoor. Ik steek mijn hand op, nu als een ironische groet. Nog niets. Dat maakt me op de een of andere, onnaspeurbare manier razend. Eerst bijna omver gereden en nu dit. Ik mik iets wat het midden houdt tussen een opgestoken middenvinger en een wegwerpgebaar naar de achteruitkijkspiegel van de inmiddels helemaal gepasseerde tractor. Onmiddellijk komt het gevaarte tot stilstand en verrassend lenig daalt een potige kerel uit de hoge cabine af. Ik maak me uit de voeten want de landweg is afgelegen. ‘Wat gaat het zijn, rotzak?’ roept de man me achterna, uiteraard in een vettige poldertaal. ‘Keer terug als je durft.’ Ik ga niet in op dit verzoek, maar honderd meter verder betreur ik het toch dat ik die kerel zijn nummerplaat niet heb genoteerd.