Die boutade breekt het ijs en er worden anekdotes opgehaald
van zeilreizen en zeilaccidenten. De exploten van A., en een schipbreuk met een
Nieuwpoortse vissersboot waarop een verre bekende, samen met vier anderen, het
leven liet. Om tien uur seinden ze nog met elkaar. ‘We zullen u om één uur nog
eens opbellen.’ (Bedoeld werd: contact bevestigen via de radio.) Maar dat waren
de laatste woorden. Om één uur antwoordde de boot niet meer en er werd enkel
nog een lege reddingsboei teruggevonden. Dat speelde zich af in de jaren
zestig. Nu zou de ramp wellicht nooit zo groot zijn geweest, met de huidige
communicatie- en interventiemiddelen.
maandag 3 september 2012
los ingeslagen 8
120802 Het gesprek stokt tot ik C. vraag hoelang het geleden is dat
ze nog eens de zee heeft gezien. ‘Twee dagen geleden,’ jokt ze. (Ik gebruik,
tegen mijn tong in, het werkwoord jokken
omdat dat precies uitdrukt dat het om een leugentje gaat dat niet van zichzelf
gelooft dat het bij de anderen geloofwaardig zal overkomen.) ‘Twee dagen? Ge
bedoelt twee jaar, zeker? Als het al geen tien jaar is!’ S. weet dat haar
moeder, hoewel ze op vijfhonderd meter van de dijk woont, al heel lang de zee
niet meer heeft gezien. S., zelf verslingerd aan de zee, kan er moeilijk bij
dat haar moeder er totaal geen interesse voor heeft. ‘Ach wat zou ik,’ zegt C.
nu, met haar toon van verongelijkte ouderling. ‘Ik ken de zee van buiten.’