‘Ach,’ zei m’n oma
later toen ik haar er eens naar vroeg, ‘niet over piekeren. Ik vind dat onzin,
en jij vindt het blijkbaar onzin, maar haal niet van die veren in huis eer je
op jezelf woont. Je brengt alleen maar onzekerheid, een gevoel van onveiligheid
bij je moeder teweeg, overtuigen kun je haar nooit. Ieder tegenslagje zal ze
aan die pauweveren toeschrijven, om van ergere dingen maar te zwijgen. Het is
jammer, die veren zijn prachtig, maar het is niet van zoveel belang. Beloof je
het me?’
Bijgeloof is
onberedeneerbaar en besmettelijk. Mijn moeder heeft iéts bereikt. Ik bewaarde
ondanks de belofte aan mijn oma éen klein pauweveertje met een prachtig oog in
een boek. Met een slecht geweten. En nog steeds zie ik pauweveren een beetje
met gemengde gevoelens, ze zijn gewoon te mooi. Zoals een pauw te
onwaarschijnlijk mooi is.
Hans Warren, Geheim dagboek 1956-1957, 145
1407