181106
(…) over verdriet, het verlangen naar troost,
ontroostbaarheid. Ik had in een stukje (...) impliciet verwezen naar de essaybundel van Patricia de
Martelaere. Ik zal hem nog eens opnemen, hij ligt hier al klaar naast me:
gekocht en meteen gelezen in 1994, en nog eens opgenomen in 2009. We zijn
ondertussen alweer bijna een volledig decennium verder. * Ik schrijf voor ‘het
overzicht’ over de kapel van Le Corbusier in Ronchamp en het National
Monument in Edinburgh. De eerste drie likes op Facebook doen deugd: ze komen van
een architect, een fotograaf en een schrijver (Gilbert Decouvreur, Jan Darthet
en Herman Jacobs). * Op de trein kom ik in een bijzondere sfeer door Peter
Verhelst, maar ook door de muziek die ik op mijn hoofd heb gezet omdat een man
enkele stoelen verder hinderlijk luid zit te telefoneren. Opeens reikt de
shuffle me Never Too
Soon van Roland van Campenhout aan.
Met Verhelst heb ik het moeilijk. Het is maniërisme op het kitscherige af, maar
tegelijk moet ik erkennen dat de man er toch in slaagt me mee te sleuren in een
sfeer, een ambiance, een dromerige hallucinatie… Hier en daar is een zin dan weer
bijzonder raak en je moet aandachtig zijn om er in die hele dromerigheid niet
overheen te lezen. Ik denk dan ook aan de man die in de revalidatiezaal,
handdoek rond de nek, met gesloten ogen en oortjes in de oren zit te fietsen op
een hometrainer, om dan weer traagzaam en het hoofd geheven naar een volgend
toestel te stappen. Dat is dus diezelfde Peter Verhelst: in zichzelf gekeerd,
met niemand contact zoekend. Ik sprak hem eens aan toen hij voorbij de hometrainer
schreed waarop ik zat te fietsen, om hem te feliciteren met een nominatie. Hij
knikte en zei ‘bedankt’ en schreed verder. Ongenaakbaar. * (…) * (…) * (…) * Ik
babbel met L. over De kunst van het crashen, en met J. over de lange weg
naar Limburg, langs Pulle en Tessenderlo. Ik was bang telkens we Pulle
passeerden omdat daar ooit de brug was ingestort.
J. was bang van Tessenderlo omdat hij daar, in slaap gevallen achter het stuur,
ooit bijna onder een vrachtwagen was beland. (…) B. vertelde een parabel van
David Foster Wallace. Twee jonge vissen zwemmen in de rivier en kruisen een
oude vis. De oude vis vraagt de twee jonge vissen hoe ze het water vinden. ‘Wat
is water?’ vragen de jonge vissen. *