zaterdag 9 november 2019

Maarten Boudry, Waarom de wereld niet naar de knoppen gaat


Dit is een neutrale en zo objectief mogelijke samenvatting. Ik heb het boek gelezen om in het klimaatdebat de standpunten van de ‘andere’ partij beter te kennen. Dat lijkt me eerlijker voor het voeren van dat debat. Die neutraliteit heb ik aangehouden omdat ik (1) mezelf niet in staat acht om zonder me verder in de materie te verdiepen dan ik tot dusver deed de juiste replieken te bieden en (2) omdat die replieken in tal van andere publicaties te vinden zijn. Ik denk bijvoorbeeld aan Ludo De Wittes Als de laatste boom geveld is, eten we ons geld wel op (zie hier voor een uitvoerige samenvatting van dat boek). Dat neemt niet weg dat ik bij het lezen van Boudry’s boek vele keren de wenkbrauwen gefronst heb. Een aantal redeneringen leken mij wel erg makkelijk te doorprikken. Bovendien heeft Boudry’s stijl mij geërgerd. Op vele plaatsen belaagt hij zijn tegenstanders provocerend om niet te zeggen ronduit jennend. Dat is ook een van de redenen waarom ik hier deze samenvatting plaats: het bespaart u alvast de lectuur van zijn boek en de ergernis die daar het gevolg van is.

Inleiding

Er is heel veel ellende in de wereld maar er is er tegelijk nog nooit zo weinig geweest als nu.
Vooruitgangsgeloof is geen kwestie van geloof maar van feiten.

De grote vooruitgangssprong heeft zich voltrokken vanaf de Verlichting. Daar ligt de kiem van de ‘proefondervindelijke zelfverbetering’, een amalgaam van wetenschap, liberale democratie en vrijemarkteconomie.

Toch steken er, op verschillende terreinen, zeer veel doemscenario’s de kop op. Boudry wil met zijn boek die doemscenario’s ontkrachten. Hij onderscheidt vier, soms elkaar overlappende scholen van ‘vooruitgangsloochenaars’: de nostalgici (‘vroeger was het beter’), diegenen die stellen dat er grenzen zijn aan de vooruitgang, de cyclische pessimisten en de ‘tredmolendenkers’ (het ene morele kwaad is door het andere vervangen).


Hoofdstuk 1. Waarom iedereen gelooft dat het bergaf gaat met de wereld. De wortels van het hedendaagse pessimisme

Minder mensen – ook in absolute cijfers! – leven in extreme armoede dan in 1820. De levensverwachting is gestegen, de kindersterfte gedaald, de groei van de wereldbevolking remt af vanaf 1970. De alfabetisering is spectaculair toegenomen, het geweld is afgenomen. Slavernij is overal afgeschaft. Er zijn minder oorlogsdoden en meer democratieën. De milieuvervuiling is – alvast in het Westen – teruggedrongen. Er is nog nooit zo veel en zo goed voedsel geweest.

Het onderzoek van Hans Rosling (Factfulness) wijst uit dat al deze verbeteringen zwaar worden onderschat. De media zijn hiervoor verantwoordelijk, maar ook het feit dat goed nieuws vaak statistisch is en daardoor weinig zichtbaar, terwijl slecht nieuws zich concentreert in tijd en ruimte en dus gemakkelijker in beeld te brengen is. En we zijn nu ook beter en sneller op de hoogte van het slechte nieuws dat zich ver van ons afspeelt. Bovendien zijn we evolutionair geconditioneerd om tuk te zijn op slecht nieuws. En hoe meer vooruitgang er is, hoe gevoeliger we zijn voor het slechte wanneer er dan toch nog iets fout gaat. En ook nog: we hebben de neiging de tijd waarin we opgroeiden te romantiseren.

Doemdenkers wier voorspellingen door de feiten worden weerlegd, verliezen geen aanzien. Maar bedienen ze zich van onweerlegbare cijfers en statistieken? Neen, ze beweren zomaar iets en breien daar een verhaaltje rond. Hoeveel het ook beter gaat, de cultuurpessimisten zullen altijd wel iets hebben om over te klagen. Boudry introduceert om dit fenomeen te benoemen de term: ‘de wet van behoud van gezeik’.

Doemscenario’s zijn een voorbeeld van ‘zelfweerleggende voorspelling’. Het nadeel is natuurlijk dat ze hun impact ondergraven. Ze maken diegenen die iets zouden kunnen doen aan de problemen, die er wel degelijk zijn, moedeloos en apathisch. Het omgekeerde is nodig: inzicht in de reeds geboekte vooruitgang kan inspireren om daar waar nog vooruitgang nodig is de handen uit de mouwen te steken.


Hoofdstuk 2. De uitwisbare erfzonde. Waarom racisme verdwijnt

Slavernij is van alle tijden en ging altijd gepaard met racistische opvattingen. Het wij-zij-denken mag dan een evolutionaire noodzaak zijn, dat betekent niet dat racisme genetisch geconditioneerd is. Toch was de correctie door de Verlichting nodig om de idee van de gelijkwaardigheid van alle mensen ingang te doen vinden. Paradoxaal genoeg zorgde de wetenschappelijke en technologische voorsprong, ook een resultaat van de Verlichting, voor een nieuw racisme: dat van het geloof in de superioriteit van het blanke ras over de andere mensensoorten, die zich minder snel ‘ontwikkelden’.

‘Raciale discriminatie is wereldwijd duidelijk op de terugweg.’ Linkse waarnemers zijn het daar niet mee eens – in die mate zelfs dat er op dit vlak, maar ook in andere kwesties, kan worden gesproken van ‘vooruitgangsallergie’. Maar de cijfers bewijzen het, ook voor Vlaanderen. Er bestaat ook nog racisme tussen minderheidsgroepen onderling.

De indruk dat het racisme bij ons toeneemt wordt veroorzaakt door ‘de wet van de snelheid van slecht nieuws’ en door de mechanismen van de sociale media, die geïsoleerde incidenten uitvergroten. En door de grotere gevoeligheid voor racisme worden er ook meer gevallen-van gesignaleerd, ook als het on minder ernstige vormen van racisme gaat. Voorbeeld: de zogenaamde ‘microagressies’ zoals de vraag aan een allochtoon: ‘Waar kom je vandaan?’ Hoe beter de integratie, hoe meer contact tussen de rassen en hoe meer conflicten. En ook: de slachtoffers zijn mondiger geworden.

Deze ‘racisme-inflatie’ leidt tot een misplaatste berusting: ‘We zijn allemaal racisten en er is niets aan te doen.’ Ook de inlijving van de cultuur versterkt die inflatie: met ‘cultureel racisme’ wordt achterstelling op grond van culturele verschillen nu ook als racisme beschouwd.


Hoofdstuk 3. De obsessie met ongelijkheid. Hoe iedereen rijker wordt (en de rijken nog meer)

De welvaartsgroei sinds 1800 is ‘duizelingwekkend’. Maar de ongelijkheid tussen rijk en arm wordt steeds groter. Daarover bestaan echter enkele misverstanden. De kloof tussen Noord en Zuid wordt gedicht door een grote inhaalbeweging vanuit het Zuiden. Ook met de ongelijkheid binnen landen valt het mee: in België bezit de 1 % ‘slechts’ 12 % van alle rijkdom. In de VS is dat 39 %.

Als het waar is dat er een toenemende kloof tussen rijk en arm bestaat, betekent dit nog niet dat de armen steeds armer worden. Neen, de armen worden ook rijker, zij het veel trager dan de rijken. En de armen die in verre landen moeten werken in sweatshops, worden daar ook alleen maar beter van, aldus Maarten Boudry.

Armoede is moreel laakbaar, maar ongelijkheid is dat niet. Hoe beter de samenleving boert, hoe groter de ongelijkheid zal zijn. Oorlogen, communisme en natuurrampen zijn de grote gelijkmakers. Ongelijkheid is ‘een van de voornaamste motoren’ van de welvaartsgroei, die uiteindelijk ook de armsten ten goede komt. Sommigen beweren dat ongelijkheid ongelukkig maakt. Maar gaat het in ongelijkheid enkel om geld? Bovendien zijn we enkel jaloers op wie ons nabij is. De bedelaar benijdt zijn collega, niet de miljonair die hem op straat negeert. Er heerst een natuurlijke ongelijkheidsaversie. Maar is er niet een verschil tussen gelijkheid en rechtvaardigheid? Ongelijkheid is zeker niet het belangrijkste probleem. We zouden ons beter bezighouden met armoedebestrijding.


Hoofdstuk 4. Waarom vooruitgang gelukkig maakt. Over tredmolenpessimisme

Sommigen beweren dat de mens ondanks alle vooruitgang niet of nauwelijks gelukkiger is dan tweehonderd jaar geleden. Zij slaan de bal mis en om dat te begrijpen is het nodig ‘een zeer korte geschiedenis van geluk’ door te nemen. De Grieken pleitten voor eudaimonia, het christendom stelde dat er eerst moest geleden worden alvorens het geluk te vinden in een nabestaan. Vanaf de Renaissance en de Verlichting kwam de nadruk opnieuw te liggen op het streven naar geluk in het diesseits. Deze opvatting stond centraal in het utilitarisme en in de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring.

Volgens de relativiteitstheorie van geluk is er ondanks alle vooruitgang geen toename van geluk. Het huidige geluksonderzoek daarentegen wijst uit dat er een verband bestaat tussen materiële welvaart en geluk – dat hoeft niet te verbazen want de mens is een biologisch organisme met fysieke behoeften die des te beter kunnen worden bevredigd naarmate daartoe meer middelen voorradig zijn. De relatie tussen geld en geluk verloopt overigens niet parallel: hoe meer geld je hebt, hoe meer je er nog meer van nodig hebt om nog wat gelukkiger te worden. Maar er zijn natuurlijk ook veel andere factoren die het geluk bepalen, onder meer genetische factoren, levensverwachting en gezondheid, persoonlijkheidskenmerken, toevallige gebeurtenissen, leeftijd, vertrouwen, sociale omgeving, generositeit, vrijheid…

Niet toevallig zijn de gelukkigste landen liberale democratieën. Economische ongelijkheid heeft minder gevolgen voor het welbevinden dan welvaart. Het is zelfs zo dat economische ongelijkheid, als motor van economische groei, leidt tot meer geluk. Aldus Boudry. Ook wordt de gelukskloof stilaan gedicht, en hoe kleiner het verschil tussen zeer gelukkig en zeer ongelukkig, hoe meer ook dat bijdraagt tot het algemene geluksgevoel.


Hoofdstuk 5. Waarom vrijheid werkt. De hersenschim van het neoliberalisme

Het ‘neoliberalisme’ wordt opgevoerd als de ‘zondebok’ voor alles wat fout loopt in de wereld. Het is zo algemeen (totalitair) dat het niet meer wordt herkend. Maar wat is neoliberalisme eigenlijk? Dat is niet duidelijk. Het neoliberalisme, als ideeënleer (Rüstow), is eind jaren dertig ontstaan – en na de oorlog voortgezet door de Mont Pèlerin Society (Friedman, von Mises, Hayek, Popper) – vanuit de vaststelling dat het liberalisme te ongebreideld was. Neoliberalisme was aanvankelijk een liberalisme dat werd beteugeld met door de overheid opgelegde en afgedwongen spelregels. Het was wachten tot na de oliecrisis en figuren als Thatcher en Reagan vooraleer het neoliberalisme werd omgezet in beleid. Ook politieke tegenstanders namen het model over: ‘de Derde Weg’ verzoende de sociaaldemocratie met de vrije markt. Later zou het neoliberalisme terugkeren naar een totaal overheidsvrij liberalisme, vooral door toedoen van Friedman (die echter wel bleef pleiten voor een basisinkomen). Ayn Rand is bij dit alles niet meer dan een randfiguur. Toch valt niet te ontkennen dat deregulering een van de oorzaken was van de crisis van 2008. Anderzijds was er toch ook te véél overheid: zij mengde zich in het casinospel met te goedkope leningen en hield too big to fail-banken de hand boven het hoofd. Het neoliberalisme heeft trouwens ook verdiensten, bijvoorbeeld in ontwikkelingslanden, waar het tot een snelle welvaartsstijging heeft geleid. Hoe meer neoliberalisme, hoe minder armoede en werkloosheid. En als de overheidsbedrijven slecht werken, dan is het omdat ze maar hàlf geliberaliseerd zijn. Boudry veegt ook de negatieve sociale effecten van het neoliberalisme van tafel (burn-outs, depressies, vereenzaming…). Critici van het neoliberalisme, zoals Paul Verhaeghe, hebben het verkeerd voor.


Hoofdstuk 6. De ondergang van het Avondland? Over het doembeeld van islamisering

Denkers als Lukkassen en Van Rooy waarschuwen de politiek correcte gutmenschen voor de islam, die uit is op soumission. Westers links lijdt aan postmodernisme, zelfhaat en oikofobie. Het aandeel fundamentalisten binnen de moslimgemeenschappen mag niet worden onderschat. Uit tal van standpunten blijkt dat ze de religieuze boven de seculiere wet stellen en de sharia zouden willen invoeren: homofobie, misogynie, antisemitisme etcetera. Gastarbeiders die hier bleven en de vluchtelingen die naar hier komen, zorgen samen met de demografische ontwikkelingen voor een spectaculaire toename van het aantal moslims in Europa. Die zijn altijd in verbinding gebleven met hun thuislanden. Bovendien is het een natuurlijke reflex van inwijkelingen dat zij zich met elkaar verbinden en elkaars denkbeelden versterken. Zeker als de gastbevolking weinig gastvrij is, om niet te zeggen wantrouwig. En ook als de gastcultuur in de ogen van de moslims vrijpostig is.

De islamofoben zullen aanvoeren dat de islam niet, zoals het christendom, geneigd is tot liberalisering. Een verlichte islam is een contradictio in terminis. De islam zal zich nooit aanpassen aan Europa. Maar is het christendom altijd wel zo tot moderniteit geneigd geweest? Geenszins! ‘De waarheid is dat de moderniteit wortel schoot in West-Europa ondanks, niet dankzij het christendom (…).’ Maar het christendom is zijn scherpste kantjes kwijtgespeeld, doordat het als eerste door ‘de wasmachine van de Verlichting’ werd gedraaid. Dat lukt nu met de islam geen tweede keer: de islam ziet wat de moderniteit heeft aangericht, en bovendien is er het kolonialisme geweest. De islam weet dat zij slagkracht zal verliezen als zij zich aan hetzelfde moderniseringsproces blootstelt.

De conservatieve islamisten proberen dit proces tegen te houden. Het ziet ernaar uit dat zij daarin niet zullen slagen. De liberalisering neemt toe en het belang van het geloof neemt af. Dat is ook zo met de Europese islam. Het fundamentalisme is slechts een stuiptrekking. De demografische groei vormt evenmin een bedreiging: die is aan het afnemen, ook bij de moslims in Europa zelf. Bovendien is de islam volop aan het seculariseren.

Is er dan geen probleem met het moslimfundamentalisme in Europa? Het gaat om relatief weinig mensen, die bovendien intern verdeeld zijn. Toch is er een gevaar dat de toestroom van moslims te groot wordt en tot een ontwrichting van onze samenleving leidt. Er komen vast en zeker nog met het islamfundamentalisme verbonden problemen op ons af. Maar uiteindelijk zal ook de islam seculariseren en zal de Verlichting zegevieren.


Hoofdstuk 7. Waarom onze planeet niet naar de knoppen gaat. Over ecologisch doemdenken

Wat betreft de klimaatopwarming loopt de tegenstelling tussen believers en non-believers langs dezelfde ideologische breuklijn tussen links en rechts als in verband met de doemdenkbeelden over de islam.

Het klimaat warmt wel degelijk op. De gevolgen zijn bekend: stijging van de zeespiegel, ontregeling van de landbouwcycli, extreme weerfenomenen, verzuring van de oceanen… Zelfs de paus onderschrijft deze vaststelling. Zijn retoriek komt overeen met die van Jean-Jacques Rousseau en de ‘groene jongens’. Het is de schuld van de mens, en de ‘parasiet’ mens moet dan ook verdwijnen.

Maar de veronderstelde ‘harmonie’ is een constructie: de planeet wordt al van lang voor de komst van de mens geteisterd door allerlei vormen van onheil en beschadiging. De mens is maar een tijdelijke deelnemer aan de lange strijd van genen om zichzelf voort te planten. Er zijn al massa-extincties geweest, en het CO2-gehalte heeft eerder al pieken bereikt die vele malen hoger lagen dan nu. Misschien zullen de mens en de koraalriffen en vele andere soorten wel verdwijnen, maar het leven zal blijven bestaan. Als wij het verdwijnen van de biodiversiteit betreuren, is dat omdat wij zelf ‘waarde toekennen aan de biodiversiteit zoals ze nu bestaat’.

De mens heeft in alle tijdperken, ook die voor de industriële revolutie, aan de basis gelegen van roofbouw op de natuur en extincties. Wist je dat onze voorouders, redeneert Boudry krom, ‘zelfs een grotere ecologische voetafdruk per capita hadden dan wij’?

Zon en wind zijn onbetrouwbare leveranciers van alternatieve energie. De batterijopslag is nog verre van performant genoeg om de dalen in de productie op te vangen. De meeste besparingsmaatregelen zijn niet meer dan een druppel op een hete plaat. Het geklaag van de klimaatactivisten werkt averechts.

Als correctie op de ‘hippiefetisj’ ontstond binnen de groene beweging het ‘ecomodernisme’, een samengaan van ecologisme en vooruitgangsdenken, met een absoluut vertrouwen in wetenschap, innovatie, technologie en de werking van de markt. Enkel economische groei kan de impact van natuurrampen, al dan niet door de mens veroorzaakt, verkleinen. Vraag is nu hoe je economische groei kunt bewerkstelligen zonder nog meer een beroep te doen op fossiele brandstoffen. Je kunt ook niet wie nu arm is tot dure duurzaamheid verplichten.

Hoe dan ook kan de klimaatopwarming enkel met een forse uitbreiding van kernenergie beheersbaar gehouden worden. Kernrampen moeten niet geminimaliseerd worden, maar het aantal slachtoffers die ze veroorzaken blijft klein in vergelijking met bijvoorbeeld aardbevingen of de tsunami van 2011. Wie bijvoorbeeld Fukushima wél als een catastrofe afschilderde, doet aan ‘paniekzaaierij’. Kernenergie kan efficiënter worden, en bovendien is er ook de thoriumtechnologie. En met de (nog te ontwikkelen) kernfusie zijn onze energieproblemen helemaal van de baan. Ook in de landbouw stuit het ecomodernisme op een ‘ander hemeltergend taboe’ van de romantische groene beweging: de gentechnologie, die een veel performantere landbouw en dus voedselvoorziening mogelijk maakt.

Over één zaak is iedereen het eens: ‘er moet een belasting komen op alle uitstoot van CO2’. En er moeten meer bomen komen die de reeds uitgestoten CO2 uit de lucht halen. We kunnen ook zwavel in de atmosfeer sproeien om een kunstmatige verkoeling bewerkstelligen. Geen leuk vooruitzicht, maar allicht minder schadelijk dan de opwarming te laten ontsporen.

Doemdenken verkoopt misschien wel goed, maar is contraproductief. Het is een vorm van extreme maatregelen vergoelijkend totalitair denken die leidt tot moedeloosheid bij believers en tot nog meer afkeer bij sceptici. ‘Dat onze industriële revolutie een onvoorzien neveneffect heeft, namelijk klimaatopwarming, is geen reden om die revolutie zelf te verketteren. Daarvoor zijn de vruchten van de industriële revolutie gewoon te groot en te talrijk.’ Dat neemt niet weg dat klimaatopwarming wel degelijk ‘de grootste ecologische uitdaging van de eenentwintigste eeuw’ is. Maar we moeten de oplossing verwachten ‘van het menselijk vernuft en van technologie’, niet van ‘moralistisch gedram’ of ‘religieus irrationalisme’.


Epiloog. Hoe we de wereld nog beter kunnen maken

Nooit eerder beschikte het Westen over zoveel middelen om de wereld, die wel degelijk nog voor verbetering vatbaar is, beter te maken. Nóg beter te maken. Effectief altruïsme kan daarbij een leidraad zijn. Je kunt bijvoorbeeld een deel van je inkomen wegschenken aan een organisatie die op basis van wetenschappelijk onderzoek heeft uitgemaakt aan welk goed doel dat geld op de meest efficiënte manier kan worden besteed. Tegenover dit rationeel verantwoorde efficiëntiedenken – waarbij effectief altruïsme en ecomodernisme goed bij elkaar aansluiten omdat ze allebei uitgaan van een ‘verbeterlijk optimisme’, een optimisme dat gestoeld is op de overtuiging dat de verbetering niet uit de lucht zal vallen maar dat er wel degelijk iets voor moet gedaan worden – tegenover dit rationeel verantwoord efficiëntiedenken staat de ronduit schadelijke vooruitgangsloochening. Wie gelooft dat de ecologische catastrofe onafwendbaar is, werkt fatalisme in de hand en brengt de catastrofe alleen maar dichterbij. Doemdenkers blijven doemdenken, ook omdat ze niet graag toegeven dat ze geen gelijk hebben.