Dit is een neutrale en zo objectief mogelijke
samenvatting. Ik heb het boek gelezen om in het klimaatdebat de standpunten van
de ‘andere’ partij beter te kennen. Dat lijkt me eerlijker voor het voeren van
dat debat. Die neutraliteit heb ik aangehouden omdat ik (1) mezelf niet in
staat acht om zonder me verder in de materie te verdiepen dan ik tot dusver
deed de juiste replieken te bieden en (2) omdat die replieken in tal van andere
publicaties te vinden zijn. Ik denk bijvoorbeeld aan Ludo De Wittes Als de
laatste boom geveld is, eten we ons geld wel op (zie hier voor een uitvoerige samenvatting van dat boek). Dat neemt niet weg
dat ik bij het lezen van Boudry’s boek vele keren de wenkbrauwen gefronst heb.
Een aantal redeneringen leken mij wel erg makkelijk te doorprikken. Bovendien
heeft Boudry’s stijl mij geërgerd. Op vele plaatsen belaagt hij zijn
tegenstanders provocerend om niet te zeggen ronduit jennend. Dat is ook een van
de redenen waarom ik hier deze samenvatting plaats: het bespaart u alvast de
lectuur van zijn boek en de ergernis die daar het gevolg van is.
Inleiding
Er is heel veel ellende in de wereld maar er is er tegelijk
nog nooit zo weinig geweest als nu.
Vooruitgangsgeloof is geen kwestie van geloof maar van
feiten.
De grote vooruitgangssprong heeft zich voltrokken vanaf de
Verlichting. Daar ligt de kiem van de ‘proefondervindelijke zelfverbetering’,
een amalgaam van wetenschap, liberale democratie en vrijemarkteconomie.
Toch steken er, op verschillende terreinen, zeer veel
doemscenario’s de kop op. Boudry wil met zijn boek die doemscenario’s
ontkrachten. Hij onderscheidt vier, soms elkaar overlappende scholen van
‘vooruitgangsloochenaars’: de nostalgici (‘vroeger was het beter’), diegenen
die stellen dat er grenzen zijn aan de vooruitgang, de cyclische pessimisten en
de ‘tredmolendenkers’ (het ene morele kwaad is door het andere vervangen).
Hoofdstuk 1. Waarom iedereen gelooft dat het bergaf gaat
met de wereld. De wortels van het hedendaagse pessimisme
Minder mensen – ook in absolute cijfers! – leven in extreme
armoede dan in 1820. De levensverwachting is gestegen, de kindersterfte
gedaald, de groei van de wereldbevolking remt af vanaf 1970. De alfabetisering
is spectaculair toegenomen, het geweld is afgenomen. Slavernij is overal
afgeschaft. Er zijn minder oorlogsdoden en meer democratieën. De
milieuvervuiling is – alvast in het Westen – teruggedrongen. Er is nog nooit zo
veel en zo goed voedsel geweest.
Het onderzoek van Hans Rosling (Factfulness) wijst uit
dat al deze verbeteringen zwaar worden onderschat. De media zijn hiervoor
verantwoordelijk, maar ook het feit dat goed nieuws vaak statistisch is en
daardoor weinig zichtbaar, terwijl slecht nieuws zich concentreert in tijd en
ruimte en dus gemakkelijker in beeld te brengen is. En we zijn nu ook beter en
sneller op de hoogte van het slechte nieuws dat zich ver van ons afspeelt.
Bovendien zijn we evolutionair geconditioneerd om tuk te zijn op slecht nieuws.
En hoe meer vooruitgang er is, hoe gevoeliger we zijn voor het slechte wanneer
er dan toch nog iets fout gaat. En ook nog: we hebben de neiging de tijd waarin
we opgroeiden te romantiseren.
Doemdenkers wier voorspellingen door de feiten worden
weerlegd, verliezen geen aanzien. Maar bedienen ze zich van onweerlegbare
cijfers en statistieken? Neen, ze beweren zomaar iets en breien daar een
verhaaltje rond. Hoeveel het ook beter gaat, de cultuurpessimisten zullen
altijd wel iets hebben om over te klagen. Boudry introduceert om dit fenomeen
te benoemen de term: ‘de wet van behoud van gezeik’.
Doemscenario’s zijn een voorbeeld van ‘zelfweerleggende
voorspelling’. Het nadeel is natuurlijk dat ze hun impact ondergraven. Ze maken
diegenen die iets zouden kunnen doen aan de problemen, die er wel degelijk
zijn, moedeloos en apathisch. Het omgekeerde is nodig: inzicht in de reeds
geboekte vooruitgang kan inspireren om daar waar nog vooruitgang nodig is de
handen uit de mouwen te steken.
Hoofdstuk 2. De uitwisbare erfzonde. Waarom racisme
verdwijnt
Slavernij is van alle tijden en ging altijd gepaard met racistische
opvattingen. Het wij-zij-denken mag dan een evolutionaire noodzaak zijn, dat
betekent niet dat racisme genetisch geconditioneerd is. Toch was de correctie
door de Verlichting nodig om de idee van de gelijkwaardigheid van alle mensen
ingang te doen vinden. Paradoxaal genoeg zorgde de wetenschappelijke en
technologische voorsprong, ook een resultaat van de Verlichting, voor een nieuw
racisme: dat van het geloof in de superioriteit van het blanke ras over de
andere mensensoorten, die zich minder snel ‘ontwikkelden’.
‘Raciale discriminatie is wereldwijd duidelijk op de
terugweg.’ Linkse waarnemers zijn het daar niet mee eens – in die mate zelfs
dat er op dit vlak, maar ook in andere kwesties, kan worden gesproken van
‘vooruitgangsallergie’. Maar de cijfers bewijzen het, ook voor Vlaanderen. Er
bestaat ook nog racisme tussen minderheidsgroepen onderling.
De indruk dat het racisme bij ons toeneemt wordt veroorzaakt
door ‘de wet van de snelheid van slecht nieuws’ en door de mechanismen van de
sociale media, die geïsoleerde incidenten uitvergroten. En door de grotere
gevoeligheid voor racisme worden er ook meer gevallen-van gesignaleerd, ook als
het on minder ernstige vormen van racisme gaat. Voorbeeld: de zogenaamde
‘microagressies’ zoals de vraag aan een allochtoon: ‘Waar kom je vandaan?’ Hoe
beter de integratie, hoe meer contact tussen de rassen en hoe meer conflicten.
En ook: de slachtoffers zijn mondiger geworden.
Deze ‘racisme-inflatie’ leidt tot een misplaatste berusting:
‘We zijn allemaal racisten en er is niets aan te doen.’ Ook de inlijving van de
cultuur versterkt die inflatie: met ‘cultureel racisme’ wordt achterstelling op
grond van culturele verschillen nu ook als racisme beschouwd.
Hoofdstuk 3. De obsessie met ongelijkheid. Hoe iedereen rijker
wordt (en de rijken nog meer)
De welvaartsgroei sinds 1800 is ‘duizelingwekkend’. Maar de
ongelijkheid tussen rijk en arm wordt steeds groter. Daarover bestaan echter
enkele misverstanden. De kloof tussen Noord en Zuid wordt gedicht door een
grote inhaalbeweging vanuit het Zuiden. Ook met de ongelijkheid binnen landen
valt het mee: in België bezit de 1 % ‘slechts’ 12 % van alle rijkdom. In de VS
is dat 39 %.
Als het waar is dat er een toenemende kloof tussen rijk en
arm bestaat, betekent dit nog niet dat de armen steeds armer worden. Neen, de
armen worden ook rijker, zij het veel trager dan de rijken. En de armen die in
verre landen moeten werken in sweatshops, worden daar ook alleen maar beter
van, aldus Maarten Boudry.
Armoede is moreel laakbaar, maar ongelijkheid is dat niet.
Hoe beter de samenleving boert, hoe groter de ongelijkheid zal zijn. Oorlogen,
communisme en natuurrampen zijn de grote gelijkmakers. Ongelijkheid is ‘een van
de voornaamste motoren’ van de welvaartsgroei, die uiteindelijk ook de armsten
ten goede komt. Sommigen beweren dat ongelijkheid ongelukkig maakt. Maar gaat
het in ongelijkheid enkel om geld? Bovendien zijn we enkel jaloers op wie ons
nabij is. De bedelaar benijdt zijn collega, niet de miljonair die hem op straat
negeert. Er heerst een natuurlijke ongelijkheidsaversie. Maar is er niet een
verschil tussen gelijkheid en rechtvaardigheid? Ongelijkheid is zeker niet het
belangrijkste probleem. We zouden ons beter bezighouden met armoedebestrijding.
Hoofdstuk 4. Waarom vooruitgang gelukkig maakt. Over
tredmolenpessimisme
Sommigen beweren dat de mens ondanks alle vooruitgang niet of
nauwelijks gelukkiger is dan tweehonderd jaar geleden. Zij slaan de bal mis en
om dat te begrijpen is het nodig ‘een zeer korte geschiedenis van geluk’ door
te nemen. De Grieken pleitten voor eudaimonia, het christendom stelde
dat er eerst moest geleden worden alvorens het geluk te vinden in een
nabestaan. Vanaf de Renaissance en de Verlichting kwam de nadruk opnieuw te
liggen op het streven naar geluk in het diesseits. Deze opvatting stond
centraal in het utilitarisme en in de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring.
Volgens de relativiteitstheorie van geluk is er ondanks alle
vooruitgang geen toename van geluk. Het huidige geluksonderzoek daarentegen
wijst uit dat er een verband bestaat tussen materiële welvaart en geluk – dat
hoeft niet te verbazen want de mens is een biologisch organisme met fysieke behoeften
die des te beter kunnen worden bevredigd naarmate daartoe meer middelen
voorradig zijn. De relatie tussen geld en geluk verloopt overigens niet
parallel: hoe meer geld je hebt, hoe meer je er nog meer van nodig hebt om nog
wat gelukkiger te worden. Maar er zijn natuurlijk ook veel andere factoren die
het geluk bepalen, onder meer genetische factoren, levensverwachting en
gezondheid, persoonlijkheidskenmerken, toevallige gebeurtenissen, leeftijd,
vertrouwen, sociale omgeving, generositeit, vrijheid…
Niet toevallig zijn de gelukkigste landen liberale
democratieën. Economische ongelijkheid heeft minder gevolgen voor het
welbevinden dan welvaart. Het is zelfs zo dat economische ongelijkheid, als
motor van economische groei, leidt tot meer geluk. Aldus Boudry. Ook wordt de
gelukskloof stilaan gedicht, en hoe kleiner het verschil tussen zeer gelukkig
en zeer ongelukkig, hoe meer ook dat bijdraagt tot het algemene geluksgevoel.
Hoofdstuk 5. Waarom vrijheid werkt. De hersenschim van het
neoliberalisme
Het ‘neoliberalisme’ wordt opgevoerd als de ‘zondebok’ voor
alles wat fout loopt in de wereld. Het is zo algemeen (totalitair) dat het niet
meer wordt herkend. Maar wat is neoliberalisme eigenlijk? Dat is niet
duidelijk. Het neoliberalisme, als ideeënleer (Rüstow), is eind jaren dertig
ontstaan – en na de oorlog voortgezet door de Mont Pèlerin Society (Friedman,
von Mises, Hayek, Popper) – vanuit de vaststelling dat het liberalisme te
ongebreideld was. Neoliberalisme was aanvankelijk een liberalisme dat werd beteugeld
met door de overheid opgelegde en afgedwongen spelregels. Het was wachten tot
na de oliecrisis en figuren als Thatcher en Reagan vooraleer het neoliberalisme
werd omgezet in beleid. Ook politieke tegenstanders namen het model over: ‘de
Derde Weg’ verzoende de sociaaldemocratie met de vrije markt. Later zou het
neoliberalisme terugkeren naar een totaal overheidsvrij liberalisme, vooral
door toedoen van Friedman (die echter wel bleef pleiten voor een basisinkomen).
Ayn Rand is bij dit alles niet meer dan een randfiguur. Toch valt niet te
ontkennen dat deregulering een van de oorzaken was van de crisis van 2008.
Anderzijds was er toch ook te véél overheid: zij mengde zich in het casinospel
met te goedkope leningen en hield too big to fail-banken de hand boven
het hoofd. Het neoliberalisme heeft trouwens ook verdiensten, bijvoorbeeld in
ontwikkelingslanden, waar het tot een snelle welvaartsstijging heeft geleid.
Hoe meer neoliberalisme, hoe minder armoede en werkloosheid. En als de
overheidsbedrijven slecht werken, dan is het omdat ze maar hàlf geliberaliseerd
zijn. Boudry veegt ook de negatieve sociale effecten van het neoliberalisme van
tafel (burn-outs, depressies, vereenzaming…). Critici van het neoliberalisme,
zoals Paul Verhaeghe, hebben het verkeerd voor.
Hoofdstuk 6. De ondergang van het Avondland? Over het
doembeeld van islamisering
Denkers als Lukkassen en Van Rooy waarschuwen de politiek
correcte gutmenschen voor de islam, die uit is op soumission.
Westers links lijdt aan postmodernisme, zelfhaat en oikofobie. Het aandeel
fundamentalisten binnen de moslimgemeenschappen mag niet worden onderschat. Uit
tal van standpunten blijkt dat ze de religieuze boven de seculiere wet stellen
en de sharia zouden willen invoeren: homofobie, misogynie, antisemitisme
etcetera. Gastarbeiders die hier bleven en de vluchtelingen die naar hier
komen, zorgen samen met de demografische ontwikkelingen voor een spectaculaire
toename van het aantal moslims in Europa. Die zijn altijd in verbinding
gebleven met hun thuislanden. Bovendien is het een natuurlijke reflex van
inwijkelingen dat zij zich met elkaar verbinden en elkaars denkbeelden
versterken. Zeker als de gastbevolking weinig gastvrij is, om niet te zeggen
wantrouwig. En ook als de gastcultuur in de ogen van de moslims vrijpostig is.
De islamofoben zullen aanvoeren dat de islam niet, zoals het
christendom, geneigd is tot liberalisering. Een verlichte islam is een
contradictio in terminis. De islam zal zich nooit aanpassen aan Europa. Maar is
het christendom altijd wel zo tot moderniteit geneigd geweest? Geenszins! ‘De
waarheid is dat de moderniteit wortel schoot in West-Europa ondanks,
niet dankzij het christendom (…).’ Maar het christendom is zijn scherpste
kantjes kwijtgespeeld, doordat het als eerste door ‘de wasmachine van de
Verlichting’ werd gedraaid. Dat lukt nu met de islam geen tweede keer: de islam
ziet wat de moderniteit heeft aangericht, en bovendien is er het kolonialisme
geweest. De islam weet dat zij slagkracht zal verliezen als zij zich aan
hetzelfde moderniseringsproces blootstelt.
De conservatieve islamisten proberen dit proces tegen te
houden. Het ziet ernaar uit dat zij daarin niet zullen slagen. De
liberalisering neemt toe en het belang van het geloof neemt af. Dat is ook zo
met de Europese islam. Het fundamentalisme is slechts een stuiptrekking. De
demografische groei vormt evenmin een bedreiging: die is aan het afnemen, ook
bij de moslims in Europa zelf. Bovendien is de islam volop aan het seculariseren.
Is er dan geen probleem met het moslimfundamentalisme in Europa? Het gaat om relatief weinig mensen, die bovendien intern verdeeld zijn. Toch is er een gevaar dat de toestroom van moslims te groot wordt en tot een ontwrichting van onze samenleving leidt. Er komen vast en zeker nog met het islamfundamentalisme verbonden problemen op ons af. Maar uiteindelijk zal ook de islam seculariseren en zal de Verlichting zegevieren.
Hoofdstuk 7. Waarom onze planeet niet naar de knoppen
gaat. Over ecologisch doemdenken
Wat betreft de klimaatopwarming loopt de tegenstelling tussen
believers en non-believers langs dezelfde ideologische breuklijn tussen links
en rechts als in verband met de doemdenkbeelden over de islam.
Het klimaat warmt wel degelijk op. De gevolgen zijn bekend:
stijging van de zeespiegel, ontregeling van de landbouwcycli, extreme
weerfenomenen, verzuring van de oceanen… Zelfs de paus onderschrijft deze
vaststelling. Zijn retoriek komt overeen met die van Jean-Jacques Rousseau en
de ‘groene jongens’. Het is de schuld van de mens, en de ‘parasiet’ mens moet
dan ook verdwijnen.
Maar de veronderstelde ‘harmonie’ is een constructie: de
planeet wordt al van lang voor de komst van de mens geteisterd door allerlei
vormen van onheil en beschadiging. De mens is maar een tijdelijke deelnemer aan
de lange strijd van genen om zichzelf voort te planten. Er zijn al
massa-extincties geweest, en het CO2-gehalte heeft eerder al pieken
bereikt die vele malen hoger lagen dan nu. Misschien zullen de mens en de koraalriffen
en vele andere soorten wel verdwijnen, maar het leven zal blijven bestaan. Als
wij het verdwijnen van de biodiversiteit betreuren, is dat omdat wij zelf
‘waarde toekennen aan de biodiversiteit zoals ze nu bestaat’.
De mens heeft in alle tijdperken, ook die voor de industriële
revolutie, aan de basis gelegen van roofbouw op de natuur en extincties. Wist
je dat onze voorouders, redeneert Boudry krom, ‘zelfs een grotere ecologische
voetafdruk per capita hadden dan wij’?
Zon en wind zijn onbetrouwbare leveranciers van alternatieve
energie. De batterijopslag is nog verre van performant genoeg om de dalen in de
productie op te vangen. De meeste besparingsmaatregelen zijn niet meer dan een
druppel op een hete plaat. Het geklaag van de klimaatactivisten werkt
averechts.
Als correctie op de ‘hippiefetisj’ ontstond binnen de groene
beweging het ‘ecomodernisme’, een samengaan van ecologisme en
vooruitgangsdenken, met een absoluut vertrouwen in wetenschap, innovatie,
technologie en de werking van de markt. Enkel economische groei kan de impact
van natuurrampen, al dan niet door de mens veroorzaakt, verkleinen. Vraag is nu
hoe je economische groei kunt bewerkstelligen zonder nog meer een beroep te
doen op fossiele brandstoffen. Je kunt ook niet wie nu arm is tot dure
duurzaamheid verplichten.
Hoe dan ook kan de klimaatopwarming enkel met een forse
uitbreiding van kernenergie beheersbaar gehouden worden. Kernrampen moeten niet
geminimaliseerd worden, maar het aantal slachtoffers die ze veroorzaken blijft
klein in vergelijking met bijvoorbeeld aardbevingen of de tsunami van 2011. Wie
bijvoorbeeld Fukushima wél als een catastrofe afschilderde, doet aan
‘paniekzaaierij’. Kernenergie kan efficiënter worden, en bovendien is er ook de
thoriumtechnologie. En met de (nog te ontwikkelen) kernfusie zijn onze
energieproblemen helemaal van de baan. Ook in de landbouw stuit het
ecomodernisme op een ‘ander hemeltergend taboe’ van de romantische groene
beweging: de gentechnologie, die een veel performantere landbouw en dus voedselvoorziening
mogelijk maakt.
Over één zaak is iedereen het eens: ‘er moet een belasting
komen op alle uitstoot van CO2’. En er moeten meer bomen komen die
de reeds uitgestoten CO2 uit de lucht halen. We kunnen ook zwavel in
de atmosfeer sproeien om een kunstmatige verkoeling bewerkstelligen. Geen leuk
vooruitzicht, maar allicht minder schadelijk dan de opwarming te laten
ontsporen.
Doemdenken verkoopt misschien wel goed, maar is
contraproductief. Het is een vorm van extreme maatregelen vergoelijkend totalitair
denken die leidt tot moedeloosheid bij believers en tot nog meer afkeer bij
sceptici. ‘Dat onze industriële revolutie een onvoorzien neveneffect heeft,
namelijk klimaatopwarming, is geen reden om die revolutie zelf te verketteren.
Daarvoor zijn de vruchten van de industriële revolutie gewoon te groot en te
talrijk.’ Dat neemt niet weg dat klimaatopwarming wel degelijk ‘de grootste
ecologische uitdaging van de eenentwintigste eeuw’ is. Maar we moeten de
oplossing verwachten ‘van het menselijk vernuft en van technologie’, niet van
‘moralistisch gedram’ of ‘religieus irrationalisme’.
Epiloog. Hoe we de wereld nog beter kunnen maken
Nooit eerder beschikte het Westen over zoveel middelen om de
wereld, die wel degelijk nog voor verbetering vatbaar is, beter te maken. Nóg
beter te maken. Effectief altruïsme kan daarbij een leidraad zijn. Je kunt
bijvoorbeeld een deel van je inkomen wegschenken aan een organisatie die op
basis van wetenschappelijk onderzoek heeft uitgemaakt aan welk goed doel dat
geld op de meest efficiënte manier kan worden besteed. Tegenover dit rationeel
verantwoorde efficiëntiedenken – waarbij effectief altruïsme en ecomodernisme
goed bij elkaar aansluiten omdat ze allebei uitgaan van een ‘verbeterlijk
optimisme’, een optimisme dat gestoeld is op de overtuiging dat de verbetering
niet uit de lucht zal vallen maar dat er wel degelijk iets voor moet gedaan
worden – tegenover dit rationeel verantwoord efficiëntiedenken staat de ronduit
schadelijke vooruitgangsloochening. Wie gelooft dat de ecologische catastrofe
onafwendbaar is, werkt fatalisme in de hand en brengt de catastrofe alleen maar
dichterbij. Doemdenkers blijven doemdenken, ook omdat ze niet graag toegeven
dat ze geen gelijk hebben.