181107
Naast mij op de trein, aan de overkant van het gangetje,
zit een bijzonder mooi meisje te tekenen met een inktpen. Ze tekent een fles,
kan ik van op mijn plaats zien. Ze heeft een ringetje in haar neusvleugel en
een ring aan een vinger. Mooie ogen, mooi haar. Poten en oren, waarin ze via
oortjes naar muziek luistert. Of naar een podcast over Lacan, dat kan natuurlijk
ook. Ze wéét het, dat ze mooi is. Buiten regent het. Grijze lucht,
herfstkleuren. Ik (…) besluit wat te werken aan mijn autobiografie, denkende
aan P., die mij gisteren als zoveelste vroeg wanneer ik dan toch maar eens dat
boek zou schrijven waarop iedereen blijkbaar zit te wachten. Maar waarom zou ik
in godsnaam een boek schrijven? Ik heb geen fantasie en kan dus alleen maar
over mezelf schrijven of over de dingen die ik lees of zie. Dat laatste is
misschien interessant in kort bestek, maar je kunt er geen boek mee maken, en
dat eerste, mijn leven dus: dat stelt niets voor, niets in elk geval wat de
moeite van het vertellen waard is. Of toch? Is niet elk leven het vertellen
waard? Heeft niet elkeen zijn verhaal? Het komt erop aan hoe je het vertelt. En
die manier waarop: dát is het wat je vertelt, wat de mensen eventueel
interesseert. Vandaar: mijn autobio. Au boulot! * (…) * (…) * Ik lees (…)
De kunst van het crashen uit, en ook enkele leuke bladzijden van Roderik
Six’ bijdrage aan het boek waarin hij ook teksten van zijn betreurde vriend
Thomas Blondeau heeft opgenomen: De boekendokter. * (…) *