181110
‘En wat gebeurt er
als we de waarheid de waarheid niet laten zijn?’
‘Dan gaat er
volgens Raoul iets grondig fout met de wereld.’
‘Met de echte
wereld of hier?’
‘Met beide. Raoul
is daar werkelijk als de dood voor. Volgens hem is zoiets echt het begin van
het einde.’
‘Denk je dat hij
gelijk heeft?’
‘Als er iemand is
die ik op zijn woord vertrouw, dan is het wel Raoul.’
Peter Verhelst, De kunst van het crashen, 199 * Of neem deze, van Roderik Six, in De
boekendokter, 84-85: (…) literatuur en politiek staan altijd op
gespannen voet. (…) Voor politici is taal een machtsmiddel – wetteksten bestaan
uit woorden, en zelden krijgt het woord zoveel goddelijke scheppingskracht als
in de legislatuur – maar taal wordt bij hen snel demagogie. Ze dient om te
verdoezelen, om rookgordijnen op te trekken, om uit te hollen en toch toonbaar
te maken – om ronduit te liegen. Nu zijn schrijvers de eersten om toe te geven
dat hun fictie leugenachtig is – en juist dat is het intentieverschil: elke lezer
weet dat hij belogen wordt, als kiezer verwacht hij een vorm van waarheid, en
niet de leugen die als oprechtheid wordt vermomd. (…) wie een boek in handen
heeft, start zelden een oorlog. * Vanmorgen nam ik een van de boeken ter
hand uit de stapel die ik twee weken geleden uit de bib-boekenverkoop naar huis
versleepte: De materiële tijd van Giorgio Vasta. Ik had eerder al een
déja-vu, en nu helemaal: dat boek komt me vertrouwd voor. Zou ik het al in mijn
bezit hebben, ik heb dat voorplat beslist eerder gezien? Ik heb het boek niet
in mijn bezit maar wat blijkt? Uit de lectuurlijst die ik al meer dan veertig
jaar nauwgezet bijhoud, leer ik dat ik De materiële tijd in 2011 las.
Zeven jaar geleden is dat, en ik herinner het mij niet meer. Laat staan dat ik
nog iets zou weten van wát ik las. * Ik krijg een duo verkopers van Eneco
over de vloer. Een gladde praatjesmaker, die uitmunt in het smeren van stroop
aan mijn baard en het gebruiken van verkleinwoordjes, en een corpulente
jongeman die wordt voorgesteld als de leerling (en die, bij het invullen van
een formulier, vraagt ‘de hoeveelste maand’ oktober is). De praatjesmaker
draagt een oorringetje en beweert letteren en voordracht te hebben gestudeerd.
Wanneer ik hem vraag waarom hij nu elektriciteit probeert te verkopen, reageert
hij gelaten met de opmerking dat het in het leven soms raar kan lopen. Maar
uiteindelijk slaagt hij er wel in mij van leverancier te doen veranderen. Ik
krijg de eerstkomende drie jaar een stabiele prijs, en bovendien ook nog een ‘comfortbonus’.
Als het allemaal waar is, zal mij dat ettelijke honderden euro’s opleveren.
Maar ik ken mezelf: ik zal het nooit weten. Ik moet er wel, zo waarschuwt
praatjesmaker me, een telefoontje van mijn huidige leverancier voor lief
bijnemen. ‘Ze zullen proberen u alsnog te overtuigen.’ De jongeman is vol
bewondering voor mijn boekenverzameling – waarvan hij overigens maar de helft
te zien krijgt. ‘De enige plek waar ik zoveel boeken zag, misschien maar de
helft eigenlijk van wat u hebt (dus een kwart), was bij een soort van
kluizenaar, die ook zijn appartement volgestouwd had met zijn bibliotheek.’ Hij
looft ook mijn Limburger-zijn: ‘Die mensen zijn altijd vriendelijk, ook al
kopen ze niets, ze zetten je altijd een kop koffie voor.’ Waarop ik me meteen
ongemakkelijk voel omdat ik dat niet heb gedaan – maar dat ongemak ontgaat de
stroopsmeerder. Enfin, het bezoek duurt wel drie kwartier want ik schep er
plezier in hen alles te doen uitleggen en stel veel vragen. Elke vraag wordt
beoordeeld als zijnde ‘een zeer goede vraag’, waarop een antwoord volgt waar ik
niet veel van begrijp. *