Hechte families hebben een goed geheugen. Dat komt er
niet vanzelf. Geen gelegenheid is te min om een bijeenkomst te beleggen of een
feestmaal aan te richten en daar dan, tussen hors d'oeuvre, amuse-gueule en
trou normand, de oude familiehistories op te dissen. Steeds dezelfde, uiteraard
(want er zijn geen andere), maar telkens in lichtjes gemoduleerde,
afgeschaafde, bijgewerkte en eventueel overdreven vorm – tot deze variaties
volledig uitgekristalliseerd zijn en als gecanoniseerde versie aan de kinderen
kunnen worden doorgegeven. Weet je nog toen die nonkel daar en dat? Beseffen
jullie wel welke ontberingen jullie grootouders tijdens de oorlog hebben
doorstaan? De broer van je vader ging in het verzet om een meisje te imponeren.
Wanneer was het ook alweer dat Patrick door het ijs zakte? Gôh, dat moet de
voorlaatste keer geweest zijn dat het kanaal was dichtgevroren. Of de keer
daarvoor.
Tijdens deze rituele overleveringssesies wordt aan
fabuleren gedaan, aan mythevorming, maar ook – al wordt er niet in de
letterlijke zin geschreven – aan
geschiedschrijving. Het verleden, en daarmee de eigen identiteit, krijgt vorm.
Min of meer objectief, min of meer fictief – zoals dat met elke
geschiedschrijving het geval is.
Zo beeld ik mij in dat het gaat. In hechte families.
ik heb dat alleen maar van horen zeggen. En ja, ik heb het vanaf een zeker
ogenblik ook meegemaakt, in ándere families en gezinnen. Ex contrario leerde
ik dat het gezin waarin ik opgroeide in dat opzicht atypisch was. Óók in dat
opzicht.
Dat was een pijnlijk inzicht.
Het gezin waarin ik opgroeide, deed niet aan orale
geschiedschrijving. In het gezin waarin ik opgroeide, werd vooral gezwegen. Wie
behoefte had aan geschiedschrijving, moest daar zelf voor instaan.
Er waren om te beginnen al nauwelijks
familiebijeenkomsten. Maar ook binnen het gezin was overleveren niet zo aan de
orde. Overleven daarentegen... Er werd naar de radio geluisterd aan tafel. Of
gelezen. Ik vond dat normaal: een kind stelt geen vragen. Pas veel later
besefte ik dat het niet normaal was. En nog veel later besefte ik dat er in het
gezin waarin ik opgroeide veel verleden werd dóódgezwegen.
En toen viel het gezin uit elkaar en was er van
verhalen vertellen aan elkaar al helemaal geen sprake meer. De belangrijkste
primaire bronnen verdwenen. De secundaire ook.
Ik moet het nu allemaal reconstrueren. Uitvinden en
aanvullen. Er een verhaal van maken. Daar ben ik nu, dit schrijvende, mee
bezig.
Mijn ouders waren vanzelfsprekend de belangrijkste
getuigen van mijn verleden. Zij hadden mij het meest kunnen vertellen over hoe
en wie ik als kind ben geweest, hoe ik werd wie ik nu ben. Maar zij waren
onbereikbaar. Nog bij zijn leven was mijn vader voor mij al dood, in zekere
zin, en ondergedoken in zijn eigen mystificaties: zo vervreemd en vér van alles
dat ik er nauwelijks iets van begreep, laat staan aansluiting bij vond. En mijn
moeder begon te verdwalen in de zich voortdurend herhalende spiegelingen van de
ouderdom. Aan haar wist ik in extremis nog een paar anekdotes te ontfutselen.
Maar toen zij mij steeds dezelfde verhalen begon te vertellen, hield ook dat
op. Het was te laat voor een gedetailleerde genealogie.
Hier eindigt hoofdstuk 3 ‘Trepanatie’ van deel 1 ‘Het sanatorium van
Aalst’. Vanaf morgen hoofdstuk 4: ‘Pour qui de Solo se nourrit’.
Lees hier
LVO vanaf het begin