zaterdag 16 november 2019

LVO 62



Hechte families hebben een goed geheugen. Dat komt er niet vanzelf. Geen gelegenheid is te min om een bijeenkomst te beleggen of een feestmaal aan te richten en daar dan, tussen hors d'oeuvre, amuse-gueule en trou normand, de oude familiehistories op te dissen. Steeds dezelfde, uiteraard (want er zijn geen andere), maar telkens in lichtjes gemoduleerde, afgeschaafde, bijgewerkte en eventueel overdreven vorm – tot deze variaties volledig uitgekristalliseerd zijn en als gecanoniseerde versie aan de kinderen kunnen worden doorgegeven. Weet je nog toen die nonkel daar en dat? Beseffen jullie wel welke ontberingen jullie grootouders tijdens de oorlog hebben doorstaan? De broer van je vader ging in het verzet om een meisje te imponeren. Wanneer was het ook alweer dat Patrick door het ijs zakte? Gôh, dat moet de voorlaatste keer geweest zijn dat het kanaal was dichtgevroren. Of de keer daarvoor.

Tijdens deze rituele overleveringssesies wordt aan fabuleren gedaan, aan mythevorming, maar ook – al wordt er niet in de letterlijke zin geschreven – aan geschiedschrijving. Het verleden, en daarmee de eigen identiteit, krijgt vorm. Min of meer objectief, min of meer fictief – zoals dat met elke geschiedschrijving het geval is.

Zo beeld ik mij in dat het gaat. In hechte families. ik heb dat alleen maar van horen zeggen. En ja, ik heb het vanaf een zeker ogenblik ook meegemaakt, in ándere families en gezinnen. Ex contrario leerde ik dat het gezin waarin ik opgroeide in dat opzicht atypisch was. Óók in dat opzicht.

Dat was een pijnlijk inzicht.

Het gezin waarin ik opgroeide, deed niet aan orale geschiedschrijving. In het gezin waarin ik opgroeide, werd vooral gezwegen. Wie behoefte had aan geschiedschrijving, moest daar zelf voor instaan.

Er waren om te beginnen al nauwelijks familiebijeenkomsten. Maar ook binnen het gezin was overleveren niet zo aan de orde. Overleven daarentegen... Er werd naar de radio geluisterd aan tafel. Of gelezen. Ik vond dat normaal: een kind stelt geen vragen. Pas veel later besefte ik dat het niet normaal was. En nog veel later besefte ik dat er in het gezin waarin ik opgroeide veel verleden werd dóódgezwegen.

En toen viel het gezin uit elkaar en was er van verhalen vertellen aan elkaar al helemaal geen sprake meer. De belangrijkste primaire bronnen verdwenen. De secundaire ook.

Ik moet het nu allemaal reconstrueren. Uitvinden en aanvullen. Er een verhaal van maken. Daar ben ik nu, dit schrijvende, mee bezig.

Mijn ouders waren vanzelfsprekend de belangrijkste getuigen van mijn verleden. Zij hadden mij het meest kunnen vertellen over hoe en wie ik als kind ben geweest, hoe ik werd wie ik nu ben. Maar zij waren onbereikbaar. Nog bij zijn leven was mijn vader voor mij al dood, in zekere zin, en ondergedoken in zijn eigen mystificaties: zo vervreemd en vér van alles dat ik er nauwelijks iets van begreep, laat staan aansluiting bij vond. En mijn moeder begon te verdwalen in de zich voortdurend herhalende spiegelingen van de ouderdom. Aan haar wist ik in extremis nog een paar anekdotes te ontfutselen. Maar toen zij mij steeds dezelfde verhalen begon te vertellen, hield ook dat op. Het was te laat voor een gedetailleerde genealogie.

Hier eindigt hoofdstuk 3 ‘Trepanatie’ van deel 1 ‘Het sanatorium van Aalst’. Vanaf morgen hoofdstuk 4: ‘Pour qui de Solo se nourrit’.


(wordt vervolgd)
Lees hier LVO vanaf het begin