vrijdag 22 november 2019

Thomas Bernhard, Oude meesters

Het moet voor Thomas Graftdijk geen sinecure zijn geweest om Alte Meister van Thomas Bernhard te vertalen. Want het boek staat of valt met de toon, het ritme, de muzikaliteit. En voor zover ik dat zonder Duits origineel bij de hand kan beoordelen, is Graftdijk daar bijzonder goed in geslaagd. Al kan ik mij voorstellen dat het dicht tegen elkaar aanleunen van Duits en Nederlands hem daarbij goed zal hebben geholpen.

Oude meesters is een monoloogachtige tekst. In het eerste deel kruipen we in het hoofd van de intellectueel Atzbacher, die in een zaal van het Kunsthistorisch Museum in Wenen de kunstcriticus Reger observeert, die op een bank in een andere zaal naar Tintoretto’s Man met witte baard zit te kijken. Wij lezen wat Atzbacher over Reger denkt en wat hij zich van hun vorige gesprekken allemaal herinnert. In het derde deel zijn de twee oude mannen samen en horen we, met de oren van Atzbacher, wat Reger allemaal te vertellen heeft. Reger steekt een eindeloze monoloog af over wat hem allemaal tegenstaat in het leven, hoe slecht het met de kunst en met Oostenrijk gesteld is, en hoe moeilijk het is om na de dood van zijn vrouw verder te gaan met leven. Deze beide delen worden onderbroken door een zeer kort middendeel, waarin Atzbacher heel even de hoofdpersoon wordt. Op het einde van het boek gebeurt hetzelfde nog eens. Daar blijkt dat Atzbacher met de schrijver van wat we gelezen hebben kan worden geïdentificeerd: ‘deelt u met mij het genoegen van deze perverse dwaasheid, waarde Atzbacher, zei Reger, schrijft Atzbacher’ (185). Deze kleine perspectiefwissels vormen als het ware het contrapunt van de grote compositie die Oude meesters is.

Dat voor wat betreft de muzikale eigenschappen van het geheel. Muziek als dusdanig komt trouwens erg vaak ter sprake. Reger is een muziekrecensent met zeer uitgesproken meningen over zijn vakgebied. Drammerig haalt hij nagenoeg de hele Duitse en Oostenrijkse muziekgeschiedenis over de hekel. En ook het feit dat er tegenwoordig (1985) nergens nog aan de alomaanwezige muziek en muzak te ontsnappen valt, behalve dan misschien in het museum, kan niet op zijn waardering rekenen.

Niet alleen voor de structuur van deze roman, maar ook op het niveau van de zinnen en de lopende tekst heeft Graftdijk alle registers moeten opentrekken. Drammerig, zei ik daarnet en ja, dat is wel het woord. We horen voortdurend een oude man aan het woord, een die alles nog op een rijtje heeft én behept is met niet alleen een zeer uitgesproken mening over van alles en nog wat maar ook met de onweerstaanbare behoefte om die mening te ventileren. Hij laat geen spaander heel van de moderne kunst, van de literatuur, van de Oostenrijkse samenleving, van de gezondheidszorg, van de mens en de hele mensheid en ga zo maar door. Maar hij valt voortdurend in herhaling en zegt dezelfde zaken verschillende keren, zij het dan wel telkens met een kleine variatie, modulatie, verschuiving. Als je die zinnen dan snel achter elkaar leest – en Graftdijk heeft ervoor gezorgd dat dit zonder hapering mogelijk is –, krijg je het soort van bezwerende tekst die deze roman van Thomas Bernhard tot een uniek, beklijvend, schrijnend maar eigenlijk ook wel bijzonder grappig kunstwerk maakt. Als voorbeeld en uitsmijter de bepaald hilarische tirade die Reger tegen Martin Heidegger afsteekt en waarvan dit ene zinnetje een onderdeel vormt: ‘Heideggers methode bestond erin, van andermans grote gedachten met de grootste gewetenloosheid eigen kleine gedachten te maken, zo is het toch.’ (54)

Lezen, dat boek van Bernhard! Lees het, opdat Reger toch een klein beetje geen gelijk krijgt.

Thomas Bernhard, Oude meesters (1985), vertaling Thomas Graftdijk (1991), 185 p.