Oude meesters is een monoloogachtige tekst. In het
eerste deel kruipen we in het hoofd van de intellectueel Atzbacher, die in een
zaal van het Kunsthistorisch Museum in Wenen de kunstcriticus Reger observeert,
die op een bank in een andere zaal naar Tintoretto’s Man met witte baard zit
te kijken. Wij lezen wat Atzbacher over Reger denkt en wat hij zich van hun
vorige gesprekken allemaal herinnert. In het derde deel zijn de twee oude
mannen samen en horen we, met de oren van Atzbacher, wat Reger allemaal te
vertellen heeft. Reger steekt een eindeloze monoloog af over wat hem allemaal
tegenstaat in het leven, hoe slecht het met de kunst en met Oostenrijk gesteld
is, en hoe moeilijk het is om na de dood van zijn vrouw verder te gaan met
leven. Deze beide delen worden onderbroken door een zeer kort middendeel,
waarin Atzbacher heel even de hoofdpersoon wordt. Op het einde van het boek
gebeurt hetzelfde nog eens. Daar blijkt dat Atzbacher met de schrijver van wat
we gelezen hebben kan worden geïdentificeerd: ‘deelt u met mij het genoegen van deze perverse dwaasheid, waarde
Atzbacher, zei Reger, schrijft Atzbacher’ (185). Deze kleine
perspectiefwissels vormen als het ware het contrapunt van de grote compositie
die Oude meesters is.
Dat voor wat betreft de muzikale eigenschappen van het
geheel. Muziek als dusdanig komt trouwens erg vaak ter sprake. Reger is een
muziekrecensent met zeer uitgesproken meningen over zijn vakgebied. Drammerig
haalt hij nagenoeg de hele Duitse en Oostenrijkse muziekgeschiedenis over de
hekel. En ook het feit dat er tegenwoordig (1985) nergens nog aan de alomaanwezige
muziek en muzak te ontsnappen valt, behalve dan misschien in het museum, kan
niet op zijn waardering rekenen.
Niet alleen voor de structuur van deze roman, maar ook op het
niveau van de zinnen en de lopende tekst heeft Graftdijk alle registers moeten
opentrekken. Drammerig, zei ik daarnet en ja, dat is wel het woord. We horen
voortdurend een oude man aan het woord, een die alles nog op een rijtje heeft
én behept is met niet alleen een zeer uitgesproken mening over van alles en nog
wat maar ook met de onweerstaanbare behoefte om die mening te ventileren. Hij
laat geen spaander heel van de moderne kunst, van de literatuur, van de
Oostenrijkse samenleving, van de gezondheidszorg, van de mens en de hele mensheid
en ga zo maar door. Maar hij valt voortdurend in herhaling en zegt dezelfde
zaken verschillende keren, zij het dan wel telkens met een kleine variatie,
modulatie, verschuiving. Als je die zinnen dan snel achter elkaar leest – en
Graftdijk heeft ervoor gezorgd dat dit zonder hapering mogelijk is –, krijg je
het soort van bezwerende tekst die deze roman van Thomas Bernhard tot een
uniek, beklijvend, schrijnend maar eigenlijk ook wel bijzonder grappig
kunstwerk maakt. Als voorbeeld en uitsmijter de bepaald hilarische tirade die
Reger tegen Martin Heidegger afsteekt en waarvan dit ene zinnetje een onderdeel
vormt: ‘Heideggers methode bestond erin, van andermans grote gedachten met de
grootste gewetenloosheid eigen kleine gedachten te maken, zo is het toch.’ (54)
Lezen, dat boek van Bernhard! Lees het, opdat Reger toch een
klein beetje geen gelijk krijgt.
Thomas
Bernhard, Oude meesters (1985),
vertaling Thomas Graftdijk (1991), 185 p.