donderdag 14 november 2019

LVO 60



Verliefde stellen verstevigen hun band door elkaar keer op keer te herinneren aan de manier waarop ze elkaar vonden. En aan anderen, hun kinderen onder meer, vertellen ze dit verhaal zoals stamleden rond het kampvuur steeds opnieuw dezelfde grote identiteitsvormende mythen debiteren. Als echter datgene wat aanvankelijk als een groot geluk werd ervaren vrij vlug op een ramp uitdraait, en dat prille begin iets is geworden wat misschien beter nooit had kunnen plaatsvinden, wordt het niet meer gememoreerd. Ik heb mijn ouders nooit een woord horen zeggen over hoe ze in elkaars levens zijn binnengekomen. Het was in ons gezin een van de talrijke onderwerpen die nooit aan bod kwamen.

Doordat ik er niets over vernomen heb en het nu niet meer kan vragen, moet ik mij inbeelden hoe het is gegaan. Stellig zal mijn vader indruk hebben gemaakt op mijn moeder. Hij was een goed ogende jongeman met een gulle witte lach, mooie ogen, de stevige zwarte haardos met brillantine achteruitgekamd, en intelligent en grappig bovendien. Mijn moeder, die met haar rosse haren, sproeten, bril en slecht gebit niet bepaald een beauté was, en bovendien veel te verstandig voor de achterlijke rurale omgeving waaruit zij was voortgekomen en waaraan zij dus zou proberen te ontsnappen, bezweek voor zijn charmes. Deze man bracht aandacht op voor haar, iets wat zij als achterkomertje in een veel te groot gezin te vaak had moeten missen. Kan het haar ten kwade worden geduid dat zij niet meteen bevroedde dat achter zijn attenties een wellicht autistisch opportunisme schuilging? Mijn vader was hulpbehoevend en omdat hij altijd van zijn moeder te weinig liefde had ontvangen, liet hij zich graag door deze eenvoudige en behulpzame West-Vlaamse verzorgen. Terwijl mijn moeder, ik bedoel de jonge vrouw die een tiental jaar later mijn moeder zou worden, zijn lakens ververste, of zijn po leeggoot, of misschien zijn rug waste of hem zijn medicijnen toestopte – wat moest een verpleegstersstagiaire in een Aalsters hersteloord in het begin van de jaren vijftig van de twintigste eeuw al niet doen? –, vonden deze twee elkaar nog vreemde mensen een onderwerp om over te praten. Welk onderwerp? Dat weet ik niet. Misschien was het wel hun lectuur want beiden lazen gaarne. De volgende keer dat Cécile bij Fernand in de kamer kwam, zetten ze dat gesprek voort. En van het een kwam het ander. Ze maakten een afspraak. Ze vonden een – voor allebei even onwennig aanvoelende – compromistaal. Ze overbrugden de onmetelijke afstand. Ze trouwden en kregen kinderen. Nu zijn ze allebei dood, maar ik was een van die kinderen en als ik het over mijzelf wil hebben, om aan mijn kinderen duidelijk te maken wie ik ben geweest en dus wie zij voor een stuk ook zijn, moet ik het over die stagiaire en die patiënt hebben die elkaar bijna zeventig jaar geleden leerden kennen in een Aalsterse longkliniek. Over Cécile en Fernand, mijn moeder en mijn vader. Hun grootouders.


(wordt vervolgd)
Lees hier LVO vanaf het begin