181125
(…) * Annelies Verbeke, Dertig dagen, 264vv. ‘Hij
zou haar nog eens willen zien, Evy. Al die mensen die verdwijnen voor ze
doodgaan.’ Verbeke raakt bij mij een gevoelige snaar. Enfin, een snaar tout
court, dat gevoelig moet er niet bij. Haar toon harmonieert met mijn tonen. Wij
bevinden ons op dezelfde golflengte, in eenzelfde realm. Ik denk dat wij
elkaar zouden begrijpen indien wij een gesprek zouden voeren (…) * (…) We
hebben het over mijn herstel, en over haar reis naar Cambodja waar ze net van
terug is – ze heeft ‘uiteraard’ de Killing Fields bezocht en heeft nu nog last
van de jetlag – en ten slotte over het pensioen. (…) Ik laat haar het YouTube-filmpje zien waarop Simon
Carmiggelt ‘Hondje’ voorleest: een ouwe man die met zijn hondje uit wandelen
gaat, of is het omgekeerd. * ‘Ik hou van hem. Ze denkt het niet, het overspoelt
haar. Het is een waterval die breder wordt met de jaren.’ (Dertig dagen,
286) Getuigenissen van duurzame liefde stemmen me weemoedig. Wat is er gebeurd
dat ik zelf wel graag kan zien, maar zo moeilijk liefde kan aanvaarden, en
helemaal niet in staat ben liefde vast te houden en te laten uitgroeien tot een
brede, alomvattende stroom? * (…) * Op pagina 300 een mooi argument om opnieuw
hoeden te dragen: je kunt er mee zwaaien naar een overvliegende tweedekker. En
krijgen we op pagina 301 in de nevenfiguur Duran, die met ijssculpturen zin
poogt te geven aan zijn bestaan als shoarmazaakuitbater, een commentaar op de
apotheose van Lize Spits Het smelt? Het zou zomaar eens kunnen en het
zou bijzonder geestig zijn want in Verbekes roman speelt dat ijs een vrolijke, geen
macabere rol. Maar neen, het kan niet. Dertig dagen is een jaar voor
Spits debuut geschreven. Als er een commentaar is, dan omgekeerd – maar iets,
een soort van Fingerspitzengefühl zegt mij dat dit niet het geval kan
zijn. *